ECLI:NL:CRVB:2024:535
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering toekenning IVA-uitkering op basis van duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om per 1 september 2020 een IVA-uitkering toe te kennen. Appellant, die eerder als meewerkend voorman groenvoorziening werkte, had zich op 12 februari 2019 ziekgemeld en ontving op dat moment een WW-uitkering. Het Uwv had geweigerd om hem een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Na een herbeoordeling in 2022 werd hem een WGA-uitkering toegekend, maar de Raad oordeelde dat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant niet duurzaam was. De Raad volgde de conclusie van de verzekeringsarts dat de toegenomen beperkingen naar verwachting binnen één tot twee jaar zouden afnemen.
Appellant stelde dat zijn medische situatie duurzaam was en dat het behandelbeleid gericht was op pijnreductie in plaats van herstel. Hij voerde aan dat het Uwv hem later alsnog een IVA-uitkering had toegekend, wat volgens hem de duurzaamheid van zijn situatie bevestigde. De Raad oordeelde echter dat de eerdere toekenning van de WGA-uitkering en de afwezigheid van nieuwe medische stukken in hoger beroep geen aanleiding gaven om de eerdere beslissing van het Uwv te herzien. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard.
De Raad concludeerde dat de weigering om per 1 september 2020 een IVA-uitkering toe te kennen in stand blijft, en dat appellant geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht.