ECLI:NL:RBZWB:2025:400

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
24/5624
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het besluit van het CBR om een rijvaardigheidsonderzoek op te leggen en de geldigheid van het rijbewijs te schorsen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) om een rijvaardigheidsonderzoek op te leggen en de geldigheid van haar rijbewijs te schorsen. De rechtbank heeft op 30 januari 2025 uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, en de algemeen directeur van het CBR, die ook een gemachtigde had. De zaak is ontstaan na een incident op 18 maart 2024, waarbij eiseres tijdens het parkeren drie geparkeerde voertuigen heeft beschadigd. De politie heeft het CBR hiervan op de hoogte gesteld, wat leidde tot het opleggen van een rijvaardigheidsonderzoek en de schorsing van het rijbewijs van eiseres.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het CBR, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 9 januari 2025 heeft eiseres betoogd dat haar verklaring bij de politie niet correct was en dat zij niet op het gaspedaal had getrapt, maar dat haar voet van het rempedaal was gegleden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het CBR op goede gronden het rijvaardigheidsonderzoek heeft opgelegd en de geldigheid van het rijbewijs heeft geschorst. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres de aanrijding heeft veroorzaakt door het intrappen van het verkeerde pedaal, wat volgens de regelgeving een onderzoek naar de rijvaardigheid rechtvaardigt.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres ongegrond is en dat de schorsing van haar rijbewijs gerechtvaardigd is, gezien de ernst van de situatie en de noodzaak om de verkeersveiligheid te waarborgen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/5624

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres,

(gemachtigde: [gemachtigde 1] ),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit om aan haar een rijvaardigheidsonderzoek op te leggen en de geldigheid van haar rijbewijs te schorsen.
1.1.
Met het bestreden besluit van 13 juni 2024 op het bezwaar van eiseres is het CBR bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde en namens het CBR mevrouw [gemachtigde 2] .

Totstandkoming van het besluit

2. Op 19 maart 2024 heeft de politie in Bergen op Zoom aan het CBR een mededeling als bedoeld in artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 (WvW) gestuurd. Hierin staat dat eiseres op 18 maart 2024 als bestuurder van een personenauto drie geparkeerde auto’s heeft beschadigd terwijl zij wilde parkeren in een parkeervak op de Rijtuigweg ter hoogte van de kruising met de Dubbelstraat in Bergen op Zoom. Volgens de politie verklaarde eiseres dat zij het rempedaal wilde intrappen, maar per ongeluk op het gaspedaal trapte.
3. Bij besluit van 13 mei 2024 (primaire besluit) heeft het CBR een onderzoek naar de rijvaardigheid opgelegd aan eiseres en de geldigheid van haar rijbewijs geschorst.
4. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
5. Op 4 juni 2024 is het bezwaar van eiseres telefonisch met haar besproken.
6. In het bestreden besluit heeft het CBR het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
7. In een e-mail van 2 juli 2024 heeft de betrokken verbalisant van de politie een toelichting gegeven aan het CBR. Deze toelichting luidt, voor zover hier van belang:
“De reden van de 130 mededeling is dat mevr. het gaspedaal intrapte in plaats van de rem. Hierdoor zijn 4 voertuigen tegen elkaar doorgedrukt. Op basis van Regeling Maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011, Bijlage A, I.1, artikel 1 heb ik de mededeling gedaan.
Ik kan het mutatierapport wel toesturen maar dat gaat weinig uitmaken. Ik heb alle begrip voor het bezwaar van de advocaat van betrokkene.
Echter hebben wij geen Proces-verbaal opgemaakt of iets dergelijks. Dit is afgedaan met een Kenmerken Plus. Ik heb destijds ook niet de indruk gehad dat mevr. niet meer rijgeschikt was. Ik heb dit puur op basis van de regeling uitgevoerd. Er was ook absoluut geen sprake van een strafrechtelijke component.
Ik heb er alle begrip voor wanneer de zaak geseponeerd wordt. Ik denk dat daar alle belanghebbende partijen het meest bij gebaat zijn.”
Dit vormde voor het CBR geen aanleiding om het bestreden besluit te wijzigen.
8. Eiseres heeft inmiddels een rijvaardigheidsonderzoek ondergaan. Naar aanleiding daarvan heeft het CBR bij besluit van 5 december 2024 haar rijbewijs ongeldig verklaard. Zij mag voortaan alleen nog rijden in een automaat (rijbewijscategorie B-automaat) omdat zij het rijvaardigheidsonderzoek in een automaat heeft afgelegd. Op 23 december 2024 heeft eiseres tegen deze beperking bezwaar gemaakt. Deze bezwaarprocedure loopt nog.

Beoordeling door de rechtbank

9. De rechtbank beoordeelt of het CBR op goede gronden een rijvaardigheidsonderzoek aan eiseres heeft opgelegd en de geldigheid van haar rijbewijs heeft geschorst. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
10. De rechtbank is van oordeel dat het CBR op goede gronden een rijvaardigheidsonderzoek aan eiseres heeft opgelegd en de geldigheid van haar rijbewijs heeft geschorst. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
10.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beroepsgronden
11. Eiseres betwist dat sprake is van een vermoeden van het ontbreken van rijvaardigheid. Zij voert daartoe aan dat de verklaring die zij bij de politie zou hebben afgelegd niet klopt. Volgens eiseres is haar voet van het rempedaal gegleden toen zij de stoeprand raakte en voelde zij dat niet omdat zij stabiliteitsgympen droeg. Vervolgens is haar auto (een hybride automaat) vanzelf gaan rollen. Eiseres heeft ter zitting betwist dat zij op het gaspedaal heeft getrapt.
Eiseres stelt dat de verklaring van de verbalisant van de politie, waar het besluit op is gebaseerd, blijkens de e-mail van 2 juli 2024 in tweede instantie door de verbalisant is gecorrigeerd. Daarmee is volgens eiseres de grondslag aan het besluit ontvallen om aan haar een rijvaardigheidsonderzoek op te leggen en haar rijbewijs te schorsen.
12. Eiseres voert verder aan dat de verbalisant haar ten onrechte niet de cautie heeft gegeven, zodat haar eerste (verwarrende) verklaring over de toedracht niet als bewijs kan worden gebruikt.
13. Tot slot stelt eiseres dat een strikte toepassing van de regelgeving in dit geval onredelijk is en leidt tot onevenredige gevolgen. Zonder rijbewijs kon eiseres de werkzaamheden voor haar eigen bedrijf (een praktijk voor huidverbetering) en haar activiteiten als mantelzorger voor haar oom en tante in [plaats 2] en een vriendin in [plaats 3] niet uitvoeren. Ook is eiseres verplicht om voor haar werk cursussen en trainingen te volgen in onder meer [plaats 4] , [plaats 5] en [plaats 6] . Ter zitting heeft eiseres ook gewezen op de kosten (voor onder andere rijlessen) die zij als gevolg van het bestreden besluit heeft moeten maken. Zij wil dat die kosten worden vergoed.
Artikel 6:19 van de Awb
14. Eiseres heeft verzocht om het bezwaar dat zij heeft ingesteld naar aanleiding van het besluit van het CBR van 5 december 2024 om haar rijbewijs ongeldig te verklaren op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze beroepsprocedure te betrekken. Volgens eiseres is sprake van voldoende samenhang.
15. De rechtbank overweegt dat artikel 6:19 van de Awb regelt dat een nieuw besluit ter vervanging of wijziging van een besluit dat onderwerp van geschil is in bezwaar of beroep of hoger beroep mede betrekking heeft op dat nieuwe besluit. Het besluit dat hier onderwerp van geschil is gaat over het opleggen van het rijvaardigheidsonderzoek, terwijl het besluit van 5 december 2024 gaat over de uitkomst van dat onderzoek. Er is geen sprake van een besluit tot vervanging of wijziging van het bestreden besluit. Omdat de grondslag van beide besluiten anders is, kan artikel 6:19 van de Awb naar het oordeel van de rechtbank niet worden toegepast.
Mocht het CBR besluiten dat eiseres een onderzoek moest ondergaan en dat de geldigheid van haar rijbewijs werd geschorst?
16. De rechtbank stelt voorop dat voor het opleggen van een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid slechts het vermoeden van ongeschiktheid behoeft te worden vastgesteld. Juist het opgelegde onderzoek dient ertoe tot een definitief oordeel te komen over de vaardigheid of geschiktheid om een motorrijtuig te besturen. [1] Het opleggen van een dergelijk onderzoek is een bestuursrechtelijke maatregel ter bevordering van de verkeersveiligheid, die losstaat van de strafrechtelijke procedure. Dat eiseres mogelijk ten onrechte niet de cautie heeft gekregen, doet voor het opleggen van het rijvaardigheidsonderzoek dus niet ter zake.
17. Vast staat dat het CBR op 19 maart 2024 een mededeling als bedoeld in artikel 130 WvW heeft ontvangen over eiseres. Het CBR heeft vervolgens artikel 131, eerste lid, onder b WvW, in samenhang met de artikelen 5 en 6 van de Regeling toegepast. Uit deze bepalingen volgt onder meer dat wanneer een bestuurder een aanrijding heeft veroorzaakt door het intrappen van het onjuiste pedaal of door het niet intrappen van het juiste pedaal (artikel 5, aanhef en onder h, van de Regeling) hij of zij een onderzoek naar de rijvaardigheid of rijgeschiktheid moet laten verrichten. Ook moet het CBR daarbij overgaan tot schorsing van de geldigheid van het rijbewijs van deze bestuurder.
18. Eiseres ontkent dat zij heeft verklaard zoals de politie heeft gerapporteerd, namelijk dat zij het rempedaal wilde intrappen, maar per ongeluk op het gaspedaal trapte. Volgens eiseres is haar voet van het rempedaal gegleden toen zij de stoeprand raakte en voelde zij dat niet omdat zij stabiliteitsgympen droeg. Vervolgens is haar auto vanzelf gaan rollen, aldus eiseres ter zitting.
19. De rechtbank overweegt dat feitelijk kan worden vastgesteld dat eiseres haar auto in een parkeervak wilde parkeren en dat zij daarbij de auto die voor haar geparkeerd stond heeft geraakt, met een zodanige snelheid dat deze geparkeerde auto is doorgedrukt op de twee daarvoor geparkeerde auto’s. Bij het voorval raakte dus drie geparkeerde auto’s beschadigd. Vast staat dat het voorval een gevolg was van het handelen en/of nalaten van eiseres. Immers, in het scenario van de politie heeft zij het onjuiste pedaal ingetrapt (het gaspedaal in plaats van de rem) en in haar eigen scenario heeft zij nagelaten het juiste pedaal (de rem) in te trappen, nadat haar voet van het rempedaal was gegleden toen zij de stoeprand raakte. Van eiseres mocht worden verwacht dat zij bij het bemerken van het wegrollen van haar auto direct op de rem had getrapt om de aanrijding te voorkomen.
20. Het CBR heeft naar het oordeel van de rechtbank dus voldoende aannemelijk gemaakt dat eiseres op 18 maart 2024 een aanrijding heeft veroorzaakt door het intrappen van het onjuiste pedaal of door het niet intrappen van het juiste pedaal. Daarmee is voldaan aan het bepaalde in artikel 5, aanhef en onder h, van de Regeling. Dat de betrokken verbalisant van de politie later heeft verklaard dat hij destijds niet de indruk had dat eiseres niet meer rijgeschikt was, doet daar niet aan af. Het CBR heeft ter zitting toegelicht dat zij een eigen beoordeling maakt op basis van de feiten en omstandigheden die in het proces-verbaal zijn vermeld. Die feiten en omstandigheden zijn op basis van de nadere verklaring van de verbalisant niet veranderd. Dat de verbalisant zelf achteraf een andere waardering geeft aan die feiten en omstandigheden is niet van belang.
21. De rechtbank acht op basis van het voorgaande het vermoeden gerechtvaardigd dat eiseres ten tijde van de aanrijding niet langer beschikte over de rijvaardigheid vereist voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor haar een rijbewijs is afgegeven. De WvW schrijft in zo’n geval dwingendrechtelijk voor dat er een onderzoek naar de rijvaardigheid plaatsvindt en dat de geldigheid van het rijbewijs wordt geschorst.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [2] , de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, volgt dat de toepasselijke bepalingen uit de WvW en de Regeling geen ruimte laten om een belangenafweging te maken en op grond van persoonlijke omstandigheden daarvan af te wijken. Een rechter kan alleen in zeer uitzonderlijke gevallen oordelen dat de Regeling buiten toepassing moet blijven, omdat de gevolgen van de Regeling onevenredig uitwerken. Van een zeer uitzonderlijk geval is hier naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Voor de werkzaamheden voor haar bedrijf, haar activiteiten als mantelzorger en de cursussen en trainingen kon eiseres gebruik maken van alternatieve vervoersmogelijkheden, zoals openbaar vervoer en taxivervoer. De rechtbank begrijpt dat dit voor eiseres heel vervelend is, maar bij veel mensen zal de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs leiden tot logistieke problemen. Dit maakt niet dat er sprake is van een uitzonderlijk geval dat ertoe moet leiden dat de Regeling buiten toepassing moeten blijven. Dit geldt ook wanneer daarbij wordt betrokken dat eiseres aanzienlijke kosten heeft gemaakt. De gevolgen voor eiseres zijn niet onevenredig ten opzichte van het zwaarwegende doel dat met de maatregel van het rijvaardigheidsonderzoek wordt nagestreefd, namelijk het bevorderen van de verkeersveiligheid.

Conclusie en gevolgen

22. De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat het beroep van eiseres ongegrond is.
23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier, op 30 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wegenverkeerswet 1994 (WvW)
Artikel 130 van de WvW bepaalt, voor zover hier van belang:
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
2. Op de eerste vordering van de in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen is de bestuurder van een motorrijtuig, ten aanzien van wie een vermoeden als bedoeld in het eerste lid bestaat, verplicht tot overgifte van het hem afgegeven rijbewijs.
Artikel 131, eerste lid, van de WvW bepaalt:
Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
(…)
een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid.
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling)
Artikel 2, eerste lid, van de Regeling bepaalt:
Een vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de wet wordt gebaseerd op feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage.
Artikel 3, eerste lid, van de Regeling bepaalt voor zover hier van belang:
Feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 2 kunnen blijken uit:
a. eigen waarneming en gegevens afkomstig van de politie;
(…)
Artikel 5 van de Regeling bepaalt, voor zover hier van belang:
Een vordering tot overgifte van het rijbewijs, bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de wet geschiedt in de volgende gevallen:
(…)
h. betrokkene heeft een aanrijding veroorzaakt door het intrappen van het onjuiste pedaal of door het niet intrappen van het juiste pedaal;
(…)
Artikel 6 van de Regeling bepaalt:
In de gevallen, bedoeld in artikel 5, schorst het CBR overeenkomstig artikel 131, tweede lid, onderdeel a, van de wet de geldigheid van het rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, tenzij een educatieve maatregel als bedoeld in artikel 131, eerste lid, onderdeel a, van de wet wordt opgelegd of het CBR op grond van artikel 23, vierde of vijfde lid, afziet van het opleggen van een onderzoek.
Artikel 23, derde lid, onder a van de Regeling bepaalt:
Het CBR besluit ten slotte dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid dan wel geschiktheid:
a. in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage onder A, onderdelen I, Vaardigheid in het omgaan met het motorrijtuig, of II. Bedrevenheid in het deelnemen aan het verkeer;
Artikel 23, vierde lid, van de Regeling bepaalt:
Indien de mededeling, bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de wet is gedaan op basis van feiten en omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, vermeld onder A, onderdeel IV, Herhaaldelijk niet of niet op de juiste wijze naleven van essentiële verkeersregels dan wel verkeerstekens, kan het CBR besluiten af te zien van het opleggen van een onderzoek, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Bijlage bij de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Feiten dan wel omstandigheden, die een vermoeden rechtvaardigen dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven, dan wel, met uitzondering van de categorie AM, over de vereiste lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven:
A. Rijvaardigheid en rijgedrag
I. Vaardigheid in het omgaan met het motorrijtuig
I.1. Bediening van het motorrijtuig
1. Een onjuiste bediening van het koppelingspedaal dan wel het gaspedaal, zich manifesterend in het bij herhaling afslaan van de motor dan wel schokkend en slingerend rijden en bochten te ruim nemen dan wel het intrappen van het onjuiste pedaal of het niet intrappen van het juiste pedaal;
(…)

Voetnoten

1.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) 22 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:646.
2.Bijvoorbeeld de uitspraken van de ABRvS van 21 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:928) en van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1574) en 9 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:415).