10.1.De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
11. Eiseres betwist dat sprake is van een vermoeden van het ontbreken van rijvaardigheid. Zij voert daartoe aan dat de verklaring die zij bij de politie zou hebben afgelegd niet klopt. Volgens eiseres is haar voet van het rempedaal gegleden toen zij de stoeprand raakte en voelde zij dat niet omdat zij stabiliteitsgympen droeg. Vervolgens is haar auto (een hybride automaat) vanzelf gaan rollen. Eiseres heeft ter zitting betwist dat zij op het gaspedaal heeft getrapt.
Eiseres stelt dat de verklaring van de verbalisant van de politie, waar het besluit op is gebaseerd, blijkens de e-mail van 2 juli 2024 in tweede instantie door de verbalisant is gecorrigeerd. Daarmee is volgens eiseres de grondslag aan het besluit ontvallen om aan haar een rijvaardigheidsonderzoek op te leggen en haar rijbewijs te schorsen.
12. Eiseres voert verder aan dat de verbalisant haar ten onrechte niet de cautie heeft gegeven, zodat haar eerste (verwarrende) verklaring over de toedracht niet als bewijs kan worden gebruikt.
13. Tot slot stelt eiseres dat een strikte toepassing van de regelgeving in dit geval onredelijk is en leidt tot onevenredige gevolgen. Zonder rijbewijs kon eiseres de werkzaamheden voor haar eigen bedrijf (een praktijk voor huidverbetering) en haar activiteiten als mantelzorger voor haar oom en tante in [plaats 2] en een vriendin in [plaats 3] niet uitvoeren. Ook is eiseres verplicht om voor haar werk cursussen en trainingen te volgen in onder meer [plaats 4] , [plaats 5] en [plaats 6] . Ter zitting heeft eiseres ook gewezen op de kosten (voor onder andere rijlessen) die zij als gevolg van het bestreden besluit heeft moeten maken. Zij wil dat die kosten worden vergoed.
14. Eiseres heeft verzocht om het bezwaar dat zij heeft ingesteld naar aanleiding van het besluit van het CBR van 5 december 2024 om haar rijbewijs ongeldig te verklaren op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze beroepsprocedure te betrekken. Volgens eiseres is sprake van voldoende samenhang.
15. De rechtbank overweegt dat artikel 6:19 van de Awb regelt dat een nieuw besluit ter vervanging of wijziging van een besluit dat onderwerp van geschil is in bezwaar of beroep of hoger beroep mede betrekking heeft op dat nieuwe besluit. Het besluit dat hier onderwerp van geschil is gaat over het opleggen van het rijvaardigheidsonderzoek, terwijl het besluit van 5 december 2024 gaat over de uitkomst van dat onderzoek. Er is geen sprake van een besluit tot vervanging of wijziging van het bestreden besluit. Omdat de grondslag van beide besluiten anders is, kan artikel 6:19 van de Awb naar het oordeel van de rechtbank niet worden toegepast.
Mocht het CBR besluiten dat eiseres een onderzoek moest ondergaan en dat de geldigheid van haar rijbewijs werd geschorst?
16. De rechtbank stelt voorop dat voor het opleggen van een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid slechts het vermoeden van ongeschiktheid behoeft te worden vastgesteld. Juist het opgelegde onderzoek dient ertoe tot een definitief oordeel te komen over de vaardigheid of geschiktheid om een motorrijtuig te besturen.Het opleggen van een dergelijk onderzoek is een bestuursrechtelijke maatregel ter bevordering van de verkeersveiligheid, die losstaat van de strafrechtelijke procedure. Dat eiseres mogelijk ten onrechte niet de cautie heeft gekregen, doet voor het opleggen van het rijvaardigheidsonderzoek dus niet ter zake.
17. Vast staat dat het CBR op 19 maart 2024 een mededeling als bedoeld in artikel 130 WvW heeft ontvangen over eiseres. Het CBR heeft vervolgens artikel 131, eerste lid, onder b WvW, in samenhang met de artikelen 5 en 6 van de Regeling toegepast. Uit deze bepalingen volgt onder meer dat wanneer een bestuurder een aanrijding heeft veroorzaakt door het intrappen van het onjuiste pedaal of door het niet intrappen van het juiste pedaal (artikel 5, aanhef en onder h, van de Regeling) hij of zij een onderzoek naar de rijvaardigheid of rijgeschiktheid moet laten verrichten. Ook moet het CBR daarbij overgaan tot schorsing van de geldigheid van het rijbewijs van deze bestuurder.
18. Eiseres ontkent dat zij heeft verklaard zoals de politie heeft gerapporteerd, namelijk dat zij het rempedaal wilde intrappen, maar per ongeluk op het gaspedaal trapte. Volgens eiseres is haar voet van het rempedaal gegleden toen zij de stoeprand raakte en voelde zij dat niet omdat zij stabiliteitsgympen droeg. Vervolgens is haar auto vanzelf gaan rollen, aldus eiseres ter zitting.
19. De rechtbank overweegt dat feitelijk kan worden vastgesteld dat eiseres haar auto in een parkeervak wilde parkeren en dat zij daarbij de auto die voor haar geparkeerd stond heeft geraakt, met een zodanige snelheid dat deze geparkeerde auto is doorgedrukt op de twee daarvoor geparkeerde auto’s. Bij het voorval raakte dus drie geparkeerde auto’s beschadigd. Vast staat dat het voorval een gevolg was van het handelen en/of nalaten van eiseres. Immers, in het scenario van de politie heeft zij het onjuiste pedaal ingetrapt (het gaspedaal in plaats van de rem) en in haar eigen scenario heeft zij nagelaten het juiste pedaal (de rem) in te trappen, nadat haar voet van het rempedaal was gegleden toen zij de stoeprand raakte. Van eiseres mocht worden verwacht dat zij bij het bemerken van het wegrollen van haar auto direct op de rem had getrapt om de aanrijding te voorkomen.
20. Het CBR heeft naar het oordeel van de rechtbank dus voldoende aannemelijk gemaakt dat eiseres op 18 maart 2024 een aanrijding heeft veroorzaakt door het intrappen van het onjuiste pedaal of door het niet intrappen van het juiste pedaal. Daarmee is voldaan aan het bepaalde in artikel 5, aanhef en onder h, van de Regeling. Dat de betrokken verbalisant van de politie later heeft verklaard dat hij destijds niet de indruk had dat eiseres niet meer rijgeschikt was, doet daar niet aan af. Het CBR heeft ter zitting toegelicht dat zij een eigen beoordeling maakt op basis van de feiten en omstandigheden die in het proces-verbaal zijn vermeld. Die feiten en omstandigheden zijn op basis van de nadere verklaring van de verbalisant niet veranderd. Dat de verbalisant zelf achteraf een andere waardering geeft aan die feiten en omstandigheden is niet van belang.
21. De rechtbank acht op basis van het voorgaande het vermoeden gerechtvaardigd dat eiseres ten tijde van de aanrijding niet langer beschikte over de rijvaardigheid vereist voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor haar een rijbewijs is afgegeven. De WvW schrijft in zo’n geval dwingendrechtelijk voor dat er een onderzoek naar de rijvaardigheid plaatsvindt en dat de geldigheid van het rijbewijs wordt geschorst.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, volgt dat de toepasselijke bepalingen uit de WvW en de Regeling geen ruimte laten om een belangenafweging te maken en op grond van persoonlijke omstandigheden daarvan af te wijken. Een rechter kan alleen in zeer uitzonderlijke gevallen oordelen dat de Regeling buiten toepassing moet blijven, omdat de gevolgen van de Regeling onevenredig uitwerken. Van een zeer uitzonderlijk geval is hier naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Voor de werkzaamheden voor haar bedrijf, haar activiteiten als mantelzorger en de cursussen en trainingen kon eiseres gebruik maken van alternatieve vervoersmogelijkheden, zoals openbaar vervoer en taxivervoer. De rechtbank begrijpt dat dit voor eiseres heel vervelend is, maar bij veel mensen zal de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs leiden tot logistieke problemen. Dit maakt niet dat er sprake is van een uitzonderlijk geval dat ertoe moet leiden dat de Regeling buiten toepassing moeten blijven. Dit geldt ook wanneer daarbij wordt betrokken dat eiseres aanzienlijke kosten heeft gemaakt. De gevolgen voor eiseres zijn niet onevenredig ten opzichte van het zwaarwegende doel dat met de maatregel van het rijvaardigheidsonderzoek wordt nagestreefd, namelijk het bevorderen van de verkeersveiligheid.