ECLI:NL:RBZWB:2025:3964

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
24/1417 en 24/1418
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de sluiting van bedrijfspanden op grond van artikel 13b Opiumwet

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant de beroepen van eisers tegen de sluiting van hun bedrijfspanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De rechtbank heeft op 25 juni 2025 uitspraak gedaan in de zaken 24/1417 en 24/1418, waarbij de eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. J. Dekker, in beroep zijn gegaan tegen besluiten van de burgemeester van Breda. De burgemeester had op 13 juli 2023 besloten tot sluiting van de panden voor een periode van zes maanden, na het aantreffen van harddrugs in beide panden tijdens een politieactie op 20 december 2022. De rechtbank heeft de beroepen behandeld op 27 februari 2025 en concludeert dat de sluiting noodzakelijk en evenredig was, gezien de ernst van de overtredingen en de impact op de openbare orde en volksgezondheid. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, waardoor de besluiten van de burgemeester in stand blijven. De eisers hebben geen recht op terugbetaling van griffierechten of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 24/1417 en 24/1418

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] , uit [plaats] , (24/1417), eiser 1,

[eiser 2], uit [plaats] (24/1418), eiser 2,
tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. J. Dekker),
en

De burgemeester van de gemeente Breda, de burgemeester.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de sluiting van de bedrijfspanden [adres 1] en [adres 2] .
1.1.
Met de bestreden besluiten van 14 december 2023 op de bezwaren van eisers is de burgemeester bij de besluiten tot sluiting van 13 juli 2023 gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 27 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, bijgestaan door hun gemachtigde. Verder zijn verschenen namens de burgemeester [persoon 1] en [persoon 2] .
1.3.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd met zes weken.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot sluiting van de bedrijfspanden voor de duur van een zes maanden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond/ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
4. De panden [adres 1] en [adres 2] zijn bedrijfspanden. In het pand op [adres 1] werd door eiser 1 een autoverhuurbedrijf geëxploiteerd. In het pand op nummer [adres 2] werd door eiser 2 een autoverkoopbedrijf geëxploiteerd.
4.1.
Op 20 december 2022 zijn de panden aan de [adres 1] en 51 D doorzocht door de politie. De bevindingen zijn vastgelegd in twee bestuurlijke rapportages. In het pand met nummer [adres 1] is in een auto onder de achterbank een doorzichtig zakje met zes xtc-pillen gevonden.
In het pand met nummer [adres 2] werd op de bovenverdieping 1,1 kilogram cocaïne in de velg van een autoband aangetroffen. Daarnaast werden in het laatstgenoemde pand de volgende goederen aangetroffen: zwarte sealbags, een koffer met een grote weegschaal met hennepgruis, kleding in een tas die sterk rook naar amfetamine, een grote rol huishoudfolie, een bigshopper met daarin een strijkbout, en een geldtelmachine. Verder was in het pand aanwezig een persoon met antecedenten op het gebied van het vervaardigen van hard- en softdrugs en antecedenten met betrekking tot de import en export van harddrugs.
In het pand [adres 2] werden ten tijde van de doorzoeking eiser 1 aangetroffen in een kantoor in het pand en eiser 2 samen met twee andere personen aan een tafel.
4.2.
De burgemeester heeft op 3 april 2023 een voornemen tot sluiting van beide panden geuit. Eisers hebben hiertegen een zienswijze ingediend.
4.3.
Vervolgens is op 13 juli 2023 door de burgemeester besloten tot sluiting van de panden [adres 1] en [adres 2] voor een periode van zes maanden, met ingang van 23 juli 2023. Eisers hebben vervolgens bezwaar gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend bij de rechtbank.
De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 24 augustus 2023 de verzoeken afgewezen wegens het ontbreken van spoedeisend belang. [1] De bedrijfspanden zijn gesloten geweest van 1 september 2023 tot 1 april 2024.
4.4.
Op 21 november 2023 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. De Adviescommissie bezwaarschriften heeft op 11 december 2023 advies uitgebracht.
4.5.
Bij beslissingen op bezwaar van 14 december 2023 zijn de bezwaren ongegrond verklaard en zijn de besluiten tot sluiting in stand gebleven.
Procesbelang
5. De rechtbank stelt zich – ambtshalve – voor de vraag of eisers nog procesbelang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep. Een belanghebbende heeft in beginsel geen procesbelang als hij datgene wat hij verlangt, niet (meer) kan bereiken met de procedure. In dit geval is de last onder bestuursdwang uitgewerkt en kunnen de bedrijfsgebouwen weer betreden worden. Eisers kunnen wat zij verlangen, namelijk het tegengaan van de sluiting, niet meer met deze procedure bereiken.
5.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [2] kan belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep bestaan als wordt gesteld dat schade is geleden ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming. Wel wordt dan vereist dat door de betrokkene tot op zekere hoogte aannemelijk is gemaakt dat deze schade daadwerkelijk is geleden als gevolg van het bestreden besluit.
5.2.
Eisers hebben gesteld dat zij financiële schade hebben geleden naar aanleiding van de bestreden besluiten. Zij hebben huur betaald terwijl zij geen gebruik konden maken van de door hen gehuurde bedrijfspanden. Daarnaast kon eiser 1 zijn verhuurbedrijf niet voortzetten, omdat de vergunning hiervoor verbonden was aan het door hem gehuurde pand. Hierdoor miste eiser 1 inkomsten.
De burgemeester heeft betwist dat er huur is betaald, en gesteld dat deze betalingen zijn aangemerkt als schadevergoeding. Wat hier ook van zij, vast staat dat er huurovereenkomsten waren gesloten en dat er maandelijkse betalingen zijn gedaan gedurende de sluiting van de bedrijfspanden. Daarnaast is niet betwist dat eiser 1 zijn verhuurbedrijf niet kon voortzetten op een andere plaats. De rechtbank acht het aannemelijk dat er sprake is van een procesbelang bij inhoudelijke beoordeling van de beroepen.
Overtreder
6. Eisers hebben aangevoerd dat ze door de strafrechter zijn vrijgesproken van voorhanden hebben van harddrugs. De rechtbank houdt het ervoor dat eisers hiermee bedoelen dat zij niet kunnen worden aangemerkt als overtreders.
6.1.
Anders dan eisers hebben aangevoerd, is voor de bevoegdheid tot sluiting van een pand niet bepalend of eisers, als huurders en gebruikers van de bedrijfspand, zelf de overtreder zijn. Een beslissing op grond van artikel 13b van de Opiumwet is gericht op het pand en niet op een persoon of personen. De sluitingsbevoegdheid is dus gekoppeld aan wat in een pand aan aanwezige stoffen en voorwerpen is aangetroffen. [3]
6.2.
De vraag of het eisers kan worden verweten dat er drugs in de bedrijfspanden zijn aangetroffen, speelt wel een rol bij de vraag of de maatregel van woningsluiting evenwichtig is. Daar zal verder in deze uitspraak op worden ingegaan.
Bevoegdheid burgemeester
7. Uit artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet volgt dat de burgemeester bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Een bestuursorgaan mag, onverminderd zijn eigen verantwoordelijkheid om een besluit zorgvuldig voor te bereiden, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte en ondertekende bestuurlijke rapportage, voor zover deze bevindingen eigen waarnemingen van de opsteller van de rapportage weergeven. Als die bevindingen worden betwist, dan zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zulke twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
7.1.
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de weergave van de bevindingen van de politie als vermeld in de bestuurlijke rapportage. Eisers hebben aangevoerd dat onderdelen van de rapportage niet juist zijn. Deze stellingen zijn door eisers niet met objectieve en verifieerbare stukken onderbouwd.
Eisers hebben ter zitting nog aangevoerd dat zij niet in de gelegenheid gesteld zijn om stukken uit het strafdossier over te leggen, waaruit zou blijken dat de bestuurlijke rapportage niet juist is. De rechtbank overweegt dat eisers na het instellen van het beroep tot tien dagen voorafgaande aan de zitting in de gelegenheid waren om hun beroepsgronden nader te onderbouwen, eventueel door overlegging van relevante delen van het strafdossier. De rechtbank stelt vast dat van deze gelegenheid geen gebruik is gemaakt. Dat de rapportage op een aantal punten niet juist zou kunnen zijn, doet overigens niet af aan de niet betwiste vondst van de harddrugs.
7.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat er in de bedrijfspanden harddrugs zijn aangetroffen, namelijk zes xtc-pillen in de auto die zich in pand [adres 1] bevond en 1,1 kilogram cocaïne in de velg van een autoband op de bovenverdieping van pand [adres 2] . Deze stoffen staan op lijst I van de Opiumwet.
7.3.
Van een handelshoeveelheid harddrugs is volgens het door het openbaar ministerie toegepaste criterium sprake wanneer harddrugs in een grotere hoeveelheid van 0,5 gram aanwezig zijn, waarbij een pil gelijk gesteld wordt met 0,5 gram. De rechtbank stelt vast dat de aangetroffen hoeveelheden respectievelijk zes keer en 550 keer de hoeveelheid zijn die worden gezien als een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik. Daarnaast zijn in de bedrijfspanden verschillende goederen aangetroffen die te relateren zijn aan het verpakken van drugs. Eisers hebben niet aannemelijk kunnen maken dat deze goederen voor andere doeleinden aanwezig waren, aldus de burgemeester. De burgemeester mocht er om die reden van uitgaan dat de aangetroffen verdovende middelen waren bestemd voor de verkoop, aflevering of verstrekking daarvan en was daarmee bevoegd om over te gaan tot sluiting. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester zich terecht op het standpunt gesteld dat hij bevoegd was om het pand te sluiten.
Evenredigheid
8. De burgemeester is niet verplicht de bevoegdheid van artikel 13b van de Opiumwet te gebruiken. De burgemeester dient een belangenafweging te maken bij zijn beslissing of, en zo ja op welke wijze, hij van zijn bevoegdheid gebruik maakt.
8.1.
De burgemeester heeft beleid [4] vastgesteld omtrent de bestuurlijke handhaving van artikel 13b Opiumwet. In het beleid is opgenomen dat vanwege het grote gevaar voor de openbare orde en de volksgezondheid dat uitgaat van de illegale handel in drugs, het uitgangspunt is dat zowel bij woningen als lokalen direct wordt overgegaan tot een sluiting, indien het aannemelijk is dat daar een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, verstrekt of afgeleverd dan wel daartoe aanwezig is of indien sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen. Voor bedrijfspanden (lokalen) wordt bij een sluiting in beginsel uitgegaan van een sluitingsperiode van zes maanden. De burgemeester hanteert daarbij diverse indicatoren.
8.2.
Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb mogen de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. In dit geval behelst de toets aan deze bepaling dat de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid van de sluiting van de bedrijfspanden worden beoordeeld.
8.3.
De rechtbank zal zich bij de beoordeling van de gronden baseren op de uitspraak van de ABRvS van 2 februari 2022 (evenredigheidsuitspraak). [5] In de evenredigheidsuitspraak heeft de ABRvS overwogen dat het bestreden besluit geschikt en noodzakelijk moet zijn om de beoogde doelen te bereiken en dat de genomen maatregel evenwichtig moet zijn.
Geschiktheid
9. In het beleid is opgenomen dat een sluiting als doel heeft om drugshandel tegen te gaan en verdere overtredingen in het pand te voorkomen, een signaal af te geven richting drugscriminelen en omwonenden, de kwaliteit van het woon- en leefklimaat te verbeteren en een preventief effect te creëren. Tussen partijen is niet in geschil dat het sluiten van de bedrijfspanden geschikt is om voornoemde doelen te bereiken.
Noodzakelijkheid
10. Uit de uitspraak van de ABRvS van 2 februari 2022 [6] volgt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee kan worden bereikt. Aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding dient te worden beoordeeld in hoeverre de sluiting van de bedrijfspanden noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Bij de aanwezigheid van een aantal omstandigheden is de noodzaak om tot sluiting over te gaan groter, bijvoorbeeld de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs, een recidivesituatie of de ligging van de bedrijfspanden in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk. Voor de beoordeling van de ernst en de omvang van de overtreding is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de bedrijfspanden werden verhandeld. Uitgangspunt is dat als in een “lokaal” een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen aangenomen mag worden dat het lokaal een rol vervult binnen de keten van drugshandel, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. Als blijkt dat de aangetroffen drugs niet in of vanuit de bedrijfspanden werden verhandeld, kan echter in mindere mate sprake zijn van een ‘loop’ naar de bedrijfspanden, wat de noodzaak om te sluiten gelet op het beoogde herstelkarakter van de maatregel minder groot kan maken.
10.1.
Eisers hebben betoogd dat de sluiting niet noodzakelijk was. Niet is gebleken dat sprake is geweest van overlast rondom de woning of recidive.
10.2.
De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester voldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van een noodzaak tot het sluiten van de bedrijfspanden. De burgemeester heeft gewezen op de gevonden handelshoeveelheden harddrugs. Ook heeft de burgemeester gewezen op de aangetroffen goederen die in verband kunnen worden gebracht met de handel in verdovende middelen, namelijk een vacuümapparaat en lege sealbags etc.. De bestuurlijke rapportage bevat voldoende aanwijzingen op grond waarvan kan worden aangenomen dat de gebruikers van de bedrijfspanden op enigerlei wijze betrokken was bij de handel in verdovende middelen. Daarnaast heeft de burgemeester toegelicht dat de bedrijfspanden liggen in een wijk waar meerdere registraties zijn in verband met drugsdelicten. De burgemeester heeft verder terecht overwogen dat niet aannemelijk is gemaakt dat de aangetroffen andere goederen voor andere doelen werden gebruikt.
Eisers hebben aangevoerd, zo begrijpt de rechtbank hun stellingen, dat er onvoldoende samenhang tussen de beide panden is, om beide panden te sluiten. De burgemeester heeft met juistheid overwogen in het bestreden besluit dat in beide panden harddrugs zijn aangetroffen. Reeds daarom bestond er een noodzaak tot sluiting van beide panden afzonderlijk.
Eisers hebben gesteld dat het tijdsverloop van zeven maanden tussen de vondst en de besluiten tot sluiting er op wijst dat er geen noodzaak tot sluiting bestond. De burgemeester heeft in het bestreden besluit onderbouwd waarom het tijdsverloop tussen de constatering en de definitieve besluiten redelijk is. De rechtbank kan deze redenering volgen. In beroep hebben eiseres geen nieuwe argumenten aangedragen waarom die redenering niet zou deugen.
Evenwichtigheid
11. De burgemeester moet vervolgens nagaan of de sluiting evenwichtig is. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid kunnen verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.
11.1.
Eisers hebben aangevoerd dat de sluiting onevenwichtig is omdat zij niet aan te merken zijn als overtreder. Zij wisten niet dat er in de bedrijfspanden drugs aanwezig waren.
11.2.
De burgemeester dient te motiveren of eisers kan worden verweten dat er verdovende middelen in de bedrijfspanden zijn aangetroffen. Het ontbreken van verwijtbaarheid afzonderlijk of samen met andere omstandigheden zou kunnen leiden tot het oordeel dat de burgemeester niet van zijn bevoegdheid tot sluiting van de bedrijfspanden gebruik mag maken. Uit vaste rechtspraak van de ABRvS [7] blijkt dat een bewoner geen verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning. Wel wordt van de hoofdbewoner verlangd dat hij toezicht uitoefent op wat in de woning gebeurt. [8]
11.3.
De rechtbank is van oordeel dat de sluiting evenwichtig is. De burgemeester heeft in redelijkheid kunnen overwegen dat van het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid geen sprake is. De burgemeester heeft afdoende gemotiveerd dat van eisers als huurders en drijvers van de inrichtingen mocht worden verwacht dat zij meer toezicht zouden uitoefenen op de bedrijfspanden. In beroep is niets aangevoerd waaruit zou blijven dat er wel meer toezicht is gehouden. Verder heeft de burgemeester op goede gronden overwogen dat de bestreden besluiten in overeenstemming met de Beleidsregel zijn en dat een sluiting van zes maanden niet onevenwichtig is. De burgemeester mocht daarbij het belang van het herstel van de openbare orde zwaarder laten wegen dan het belang van eisers. Dat de panden gedurende een bepaalde tijd niet konden worden gebruikt, vormt geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan de sluiting onevenredig zou kunnen zijn. Dit geldt ook voor de gestelde financiële gevolgen voor eisers als gevolg van de sluiting van de bedrijfspanden. Deze zijn het logische gevolg van de sluiting en de risico’s die eisers hebben genomen. De rechtbank kan deze redenering volgen. Bovendien hebben eisers ook in beroep niet nader onderbouwd welke financiële gevolgen de sluitingen voor eisers hebben gehad.

Conclusie en gevolgen

12. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank de beroepen ongegrond. Dat betekent dat de bestreden besluiten in stand blijven. Omdat de beroepen ongegrond worden verklaard, krijgen eisers hun griffierecht niet terug en is er ook geen reden om de proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op 25 juni 2025, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In artikel 3:4, tweede lid, van de Awb is bepaald dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
In artikel 4:84 van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel handelt, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Artikel 5:1, eerste lid, van de Awb bepaalt dat in deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Op grond van artikel 5:21 van de Awb wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende (a) een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en (b) de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Opiumwet
Op grond van artikel 2 van de Opiumwet – voor zover relevant – is het verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I:
(..)
B. te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
C. aanwezig te hebben;
(..)
Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Amfetamine, xtc en cocaïne staan op lijst I.
Beleidsregel bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet gemeente Breda
4.Sluitingsduur
(..)
Vanwege het grote gevaar voor de openbare orde en de volksgezondheid dat uitgaat van de illegale handel in drugs, is het uitgangspunt dat zowel bij woningen als lokalen direct wordt overgegaan tot een sluiting, indien het aannemelijk is dat daar een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is of indien sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen.
-Voor lokalen (al dan niet voor publiek toegankelijk) wordt bij een sluiting in beginsel uitgegaan van een sluitingsperiode van zes maanden.
Deze termijn is nodig om de geschonden openbare orde te herstellen en de overige hiervoor genoemde doelen te bereiken die met de sluiting worden voorgestaan.
Indicatoren:
-De hoeveelheid aangetroffen middelen als bedoeld in lijst I en/of lijst II van de Opiumwet. Hierbij kan gedacht worden aan de aangetroffen middelen, in hoeverre sprake is van handelshoeveelheden van verschillende middelen, de combinatie van soft- en harddrugs, maar ook aan de hoeveelheid.
-De impact die de situatie in het te sluiten pand heeft op de veiligheid van het woon- en leefklimaat van de directe omgeving. Hierbij kan gedacht worden aan aanloop van personen die met drugshandel en/of drugsgebruik in verband kunnen worden gebracht. Ook de buurt waar het pand zich bevindt kan worden meegewogen. Staat de omgeving van de woning al langer onder druk in verband met drugsoverlast, bijvoorbeeld blijkend uit een negatieve score op de veiligheidsindex, dan kan worden overwogen dat een drugsvondst sneller het toch al broze woon- en leefklimaat in gevaar brengt.
-Strafbare feiten, geweldsdelicten, wapenbezit als bedoeld in de Wet wapens en munitie of andere openbare orde-delicten gerelateerd aan de woning. Hierbij kan gedacht worden aan gerelateerde feiten in de zin dat in de woning personen worden aangetroffen met antecedenten op het gebied van geweld, drugs of wapenbezit gedurende de afgelopen drie jaar, of zich ten aanzien van dergelijke feiten recidivist hebben getoond.
-Verwijtbaar gedrag van bewoners/betrokkenen of betrokkenheid bij personen met antecedenten. Hierbij kan gedacht worden aan aantoonbare relaties van bewoners/betrokkenen met personen die bij de politie bekend staan als drugshandelaren, al dan niet in georganiseerd verband, of die bekend staan in verband met georganiseerde criminaliteit.
(..)
5.4
Sluiting
Als uitgangspunt bij optreden wordt bij handel in drugs in de regel gekozen voor een sluiting (het toepassen van bestuursdwang) en niet voor het opleggen van een dwangsom. Een sluiting wordt gezien als het meest effectieve middel om de overtreding ongedaan te maken, een einde te maken aan de handel in drugs vanuit dat pand en de loop naar dat pand te ontnemen, zodat klanten en dealers geen gebruik meer maken van dat pand voor de handel in drugs.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2526.
3.Zie bijvoorbeeld ABRvS 21 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3906.
4.Beleidsregel bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet gemeente Breda.
5.ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
6.Zie voetnoot 5.
7.ABRvS 5 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2856, r.o. 3.4 en ABRvS 19 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2774, r.o. 4.2.
8.ABRvS 17 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2462.