ECLI:NL:RBZWB:2025:3864

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
BRE 21/1981 en 21/1982
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake belastingaanslagen en verzoek om immateriële schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 juni 2025, wordt het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 29 juli 2022 behandeld. In die eerdere uitspraak verklaarde de rechtbank de beroepen van belanghebbende niet-ontvankelijk, omdat hij geen griffierecht had voldaan. Belanghebbende had kosten voor de betekening van dwangbevelen inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2011 en 2012 betwist. De rechtbank oordeelt dat het verzet ontvankelijk is, omdat het verzetschrift tijdig is ingediend. De rechtbank bevestigt echter dat de eerdere uitspraak terecht was, omdat belanghebbende niet voldeed aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep op betalingsonmacht. De rechtbank wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding toe, omdat de redelijke termijn voor de procedure met 2 jaar en 6 maanden is overschreden. Belanghebbende krijgt een schadevergoeding van € 2.500,- toegewezen, evenals een proceskostenvergoeding van € 113,38. De rechtbank concludeert dat het verzet ongegrond is en de eerdere uitspraak in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/1981 en 21/1982

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2025 op het verzet van

[belanghebbende], uit [plaats] ([land]), belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 29 juli 2022 in het geding tussen
belanghebbende
en

de ontvanger van de Belastingdienst, de ontvanger.

Inleiding

1. Deze uitspraak op het verzet van belanghebbende gaat over de uitspraak van de rechtbank van 29 juli 2022 waarin de rechtbank de beroepen van belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard. De beroepen zien op de in rekening gebrachte kosten voor de betekening van dwangbevelen inzake de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2011 en 2012 met aanslagnummers [aanslagnummer 1] en [aanslagnummer 2].
1.1.
Belanghebbende heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Beoordeling door de rechtbank

Is het verzet ontvankelijk?
2. Voor het indienen van een verzetschrift geldt een termijn van zes weken. [1] Deze termijn begint op de dag na de dag waarop de uitspraak op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. [2] Dat is in dit soort gevallen de dag na de dag waarop de uitspraak is toegezonden.
2.1.
Een verzetschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [3] Wanneer het verzetschrift (aangetekend of niet-aangetekend) met de gewone post wordt verstuurd, is het bij ontvangst na het einde van de termijn onder voorwaarden ook tijdig ingediend. [4] Die voorwaarden zijn dat het verzetschrift voor het einde van de termijn op de post is gedaan én het niet later dan een week na afloop van de termijn bij de rechtbank is ontvangen.
2.2.
Als iemand een verzetschrift te laat indient, verklaart de rechtbank het verzet niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het verzetschrift verontschuldigbaar is. Dan laat de rechtbank niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. [5]
2.3.
Vast staat dat de rechtbank de uitspraak op 29 juli 2022 aan partijen heeft verzonden, zodat de termijn voor het indienen van een verzetschrift eindigde op 9 september 2022.
2.4.
De rechtbank is door de brief van 3 augustus 2023, ontvangen op 16 augustus 2023, op de hoogte geraakt dat belanghebbende een verzetschrift zou hebben ingediend. Belanghebbende heeft op verzoek een kopie van het verzetschrift en Track&Trace gegevens van de aangetekende zending overgelegd. Met de Track&Trace gegevens heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat het verzetschrift op 30 augustus 2022 is verzonden en dat deze op 9 september 2022 is bezorgd. Het verzetschrift is dus tijdig ingediend.
Gronden van verzet
3. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 29 juli 2022 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel [6] is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet.
3.1.
De rechtbank heeft de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk geacht, omdat belanghebbende geen griffierecht heeft voldaan. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het beroep op betalingsonmacht ten onrechte is afgewezen. Belanghebbende heeft tijdig de gevraagde gegevens voor het beroep op betalingsonmacht verzonden. Belanghebbende heeft op 20 maart 2022 een beroep gedaan op betalingsonmacht.
3.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3.
Belanghebbende heeft meerdere beroepen op betalingsonmacht gedaan. De griffier heeft het eerste beroep op betalingsonmacht op 8 juli 2021 afgewezen, omdat belanghebbende niet voldeed aan de criteria. Belanghebbende heeft vervolgens een nieuwe nota ontvangen voor het betalen van het griffierecht. In de herinneringsnota van 8 augustus 2021 staat dat indien een eerder beroep op betalingsonmacht is afgewezen, hierop niet nogmaals een beroep kan worden gedaan.
3.4.
Belanghebbende heeft op 18 juli 2021 nogmaals beroep gedaan op betalingsonmacht. De griffier heeft belanghebbende op 14 februari 2022 nogmaals in de gelegenheid gesteld om gegevens aan te leveren om de betalingsonmacht te beoordelen. De rechtbank heeft op 1 maart 2022 een ingevuld formulier met bijlagen ontvangen. De gegevens zijn beoordeeld en het beroep op betalingsonmacht is op 11 maart 2022 afgewezen.
3.5.
De griffier heeft belanghebbende bij aangetekend verzonden brief van 11 april 2022 nogmaals in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief. In deze brief staat dat indien een eerder beroep op betalingsonmacht is afgewezen, hierop niet nogmaals een beroep kan worden gedaan.
Volgens PostNL is de brief afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres. Ook als belanghebbende het niet eens was met de afwijzing van het beroep op betalingsonmacht, had hij het griffierecht moeten betalen. Belanghebbende heeft het griffierecht niet op tijd betaald. De beroepen zijn daarom terecht kennelijk niet-ontvankelijk.
3.6.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht terecht is afgewezen, omdat niet de gevraagde gegevens zijn overgelegd. Daarnaast is na de afwijzing van een beroep op betalingsonmacht geen nieuw beroep hierop mogelijk.
Immateriële schadevergoeding
4. Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat indien het beroep niet-ontvankelijk is wegens niet betalen van griffierecht, er als uitgangspunt geen recht bestaat op immateriële schadevergoeding, tenzij de beroepsprocedure meer dan anderhalf jaar heeft geduurd. In dat geval geldt pas recht op immateriële schadevergoeding als meer dan twee jaar is verstreken. Indien de rechtbank op de voet van artikel 8:54 Awb na vereenvoudigde behandeling uitspraak heeft gedaan en daartegen verzet is gedaan als bedoeld in artikel 8:55 Awb, eindigt deze termijn met de uitspraak waarbij het verzet ongegrond is verklaard. [7]
4.1.
In dit geval is de redelijke termijn met 2 jaar en 6 maanden overschreden. Deze periode is geheel toe te rekenen aan de beroepsfase. De vergoeding bedraagt € 500 per half jaar termijnoverschrijding. Belanghebbende heeft dan recht op een vergoeding van immateriële schade van € 2.500,- in totaal voor beide zaken samen.
Proceskosten
5. De rechtbank vindt in de toekenning van een immateriële schadevergoeding aanleiding de Minister te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende voor de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het verzet redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 113,38 (0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,25). De rechtbank past een wegingsfactor van 0,25 toe, omdat uitsluitend recht op een proceskostenvergoeding bestaat wegens een aan de belanghebbende toe te kennen vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. [8]

Conclusie en gevolgen

6. De grond van het verzet slaagt niet. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 29 juli 2022. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat die uitspraak in stand blijft.
6.1.
Het verzoek om immateriële schadevergoeding wordt toegewezen. Om die reden wordt ook een proceskostenvergoeding toegekend.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzet ongegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 2.500,-;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot betaling van € 113,38 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 20 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:55 in samenhang met artikel 6:7 van de Awb.
2.Dit volgt uit artikel 8:55 in samenhang met 6:8, eerste lid, van de Awb.
3.Dit volgt uit artikel 8:55 in samenhang met 6:9, eerste lid, van de Awb.
4.Dit volgt uit artikel 8:55 in samenhang met 6:9, tweede lid, van de Awb.
5.Dit volgt uit artikel 8:55 in samenhang met 6:8, eerste lid, van de Awb.
6.Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7.Vgl. Hoge Raad 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2723.
8.Vgl. Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.