ECLI:NL:RBZWB:2025:3795

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
BRE 25/22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag parkeerontheffing door college van burgemeester en wethouders van de gemeente Loon op Zand

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Loon op Zand. De eiser had een aanvraag ingediend voor een parkeerontheffing om zijn elektrische auto voor zijn garage te mogen parkeren en op te laden. De aanvraag werd door het college afgewezen, omdat er voldoende laadpunten in de omgeving beschikbaar zijn en er geen bijzondere omstandigheden waren die een ontheffing noodzakelijk maakten. Eiser was het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 8 mei 2025 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat het college een vaste gedragslijn hanteert die inhoudt dat ontheffingen in beginsel niet worden verleend, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had besloten dat er geen noodzaak was voor de ontheffing, en dat de motivering van het college in het verweerschrift het eerdere motiveringsgebrek in het bestreden besluit herstelde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar kende wel een proceskostenvergoeding toe aan eiser, omdat het college het griffierecht moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/22

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Loon op Zand, het college.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser voor een parkeerontheffing. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het college de aanvraag voor een parkeerontheffing heeft mogen afwijzen.

Procesverloop

2. Eiser woont op het adres [adres] . Er zijn geen parkeerplaatsen aan de voorzijde van de woning van eiser. Eiser parkeert zijn voertuig al jaren op het stuk grond voor zijn garage, aan de achterzijde van zijn woning. Het openbaar terrein aan de achterzijde van de woning heeft meerdere aangeduide parkeerplaatsen, maar waar eiser zelf parkeert is er geen aangeduide parkeerplaats. Eiser heeft een elektrische auto die hij via het stopcontact in zijn garage wil kunnen opladen. De auto past niet in de garage. Op 23 april 2024 heeft eiser daarom een aanvraag ingediend voor een parkeerontheffing om zijn elektrische voertuig te mogen parkeren direct voor zijn garage en hem zo te kunnen opladen.
2.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 24 juli 2024 afgewezen.
2.2.
Eiser heeft op 29 augustus 2024 bezwaar gemaakt tegen het besluit van
24 juli 2024. Op 17 oktober 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden ten overstaan van de adviescommissie voor de bezwaarschriften van de gemeente Loon op Zand (de commissie). De commissie heeft het college in haar advies van 31 oktober 2024 geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren.
2.3.
Bij het bestreden besluit van 26 november 2024 heeft het college het bezwaarschrift van eiser onder verwijzing naar en overneming van het advies van de commissie gegrond verklaard. Daarbij is het college bij de afwijzing van de aanvraag voor een parkeerontheffing gebleven, omdat er in de directe omgeving voldoende laadpunten voor elektrische auto’s beschikbaar zijn waardoor een parkeerontheffing niet noodzakelijk is. Uit de meest recente parkeerdrukmeting van 2021 blijkt niet dat er sprake is van een te hoge parkeerdruk in de omgeving van [adres] . Ook doen zich volgens het college geen bijzondere omstandigheden voor om een ontheffing te verlenen. Het college wil geen precedent scheppen door een ontheffing te verlenen wanneer daartoe geen noodzakelijkheid bestaat.
2.4.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en als de gemachtigden van het college [persoon 1] , [persoon 2] en mr. A. Vennix .

Beoordeling door de rechtbank

Het toetsingskader
3. Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV) bepaalt dat de bestuurder zijn voertuig niet mag parkeren voor een inrit of een uitrit.
3.1.
Ingevolge artikel 87 van het RVV kan door het bevoegd gezag ontheffing worden verleend van, onder meer, artikel 24.
3.2.
De rechtbank stelt voorop dat de wetgever – door het gebruik van het begrip ‘ontheffing’ in plaats van de term ‘vergunning’ – kenbaar heeft gemaakt dat het verlenen van toestemming voor afwijking van de gestelde norm wat hem betreft uitzondering behoort te blijven. Eiser kan slechts aanspraak maken op een ontheffing van het verbod om voor zijn eigen uitrit te parkeren als concrete omstandigheden het college daartoe verplichten. In dit verband verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van 1 juli 2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:2911.
3.3.
Het college heeft met betrekking tot de toepassing van artikel 87 van het
RVV geen beleid vastgesteld.
Heeft het college een vaste gedragslijn?
4. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) eerder heeft overwogen, mag een bestuursorgaan een vaste gedragslijn volgen, ook als die niet is neergelegd in een beleidsregel als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mits de keuze daarvoor bij ieder individueel besluit opnieuw wordt gemotiveerd.
4.1.
Het college heeft in het verweerschrift toegelicht dat het zijn vaste gedragslijn is dat in beginsel geen ontheffing wordt verleend. Hier wordt alleen van afgeweken wanneer de ontheffing gezien bijzondere omstandigheden noodzakelijk is. Een ontheffing behoort aldus uitzondering te blijven.
4.2.
De rechtbank neemt op basis hiervan aan dat het college een vaste gedragslijn hanteert. Hierna beoordeelt de rechtbank de wijze waarop het college deze gedragslijn heeft toegepast in deze zaak.
Doelstellingen uit artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW)
5. Eiser heeft aangevoerd dat het besluit om de ontheffing niet te verlenen onzorgvuldig is genomen, omdat het college bij de beoordeling van zijn aanvraag heeft nagelaten om deze te toetsen aan de doelstellingen van artikel 2, eerste lid, van de WVW. Dit is wel vereist. Eiser verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling van
11 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:87.
5.1.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de WVW kunnen krachtens de wet vastgestelde regels strekken tot:
het verzekeren van de veiligheid op de weg:
het beschermen van weggebruikers en passagiers;
het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
5.2.
Het college heeft – naar aanleiding van de beroepsgrond van eiser – in het verweerschrift nader toegelicht dat de gedragslijn in overeenstemming is met, en uitvoering geeft aan, bovengenoemde doelstellingen uit artikel 2, eerste lid, van de WVW. Daarbij heeft het college toegelicht dat de gedragslijn deze doelstellingen ook specifiek in relatie tot het parkeren voor garages dient. Op zitting heeft het college bevestigd dat de gedragslijn in het bestreden besluit is toegepast, maar dat dit in het besluit niet kenbaar is gemotiveerd.
5.3.
De rechtbank overweegt dat het college in het bestreden besluit niet inzichtelijk heeft gemaakt op welke wijze de doelstellingen van artikel 2, eerste lid, van de WVW zijn meegewogen in de beoordeling van eisers aanvraag. Dat had het college wel in het bestreden besluit moeten doen. Nu het college deze motivering in het verweerschrift in beroep alsnog heeft gegeven, is het motiveringsgebrek in het bestreden besluit op dit punt hersteld en kan dit gebrek worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Naar het oordeel van de rechtbank is immers niet gebleken dat eiser daardoor is benadeeld.
5.4.
Partijen verschillen van mening over de vraag of de doelstellingen van artikel 2, eerste lid, van de WVW in het gedrang komen wanneer eiser zijn voertuig voor zijn garage zou mogen parkeren. De rechtbank komt niet aan de beantwoording van deze vraag toe gelet op wat zij hierna overweegt omtrent de noodzaakseis die het college volgens zijn gedragslijn hanteert.
Noodzaak
6. Eiser heeft verder aangevoerd dat de parkeerplek achter zijn woning noodzakelijk is om zijn elektrische voertuig op te laden. Het laden bij zijn woning is goedkoper dan het laden langs de openbare weg en de parkeerdruk in de omgeving is hoog, onder andere door evenementen die plaatsvinden op het [locatie] en in de evenementenhal van het gebouw [naam] . Eiser heeft daarbij betoogd dat het college zich niet had mogen baseren op het parkeerdrukonderzoek van 2021, omdat dit onderzoek niet deugdelijk is uitgevoerd en niet representatief is.
6.1.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van de vaste gedragslijn er een noodzaak moet zijn om een ontheffing te verlenen en dat deze noodzaak in het geval van eiser er niet is. Voor de beoordeling van de noodzakelijkheid heeft het college de bij het besluit te dienen doelen, te weten het veilig houden van de openbare ruimte en bereikbaar houden van de openbare weg, afgewogen tegen de nadelige gevolgen van het besluit voor eiser. Het college is van mening dat die gevolgen beperkt zijn, omdat eiser beschikt over een eigen garage waar hij zijn auto in kan parkeren. Ook blijkt uit de parkeerdrukmeting van 2021 niet dat sprake is van een hoge parkeerdruk en zijn in de directe omgeving voldoende openbare laadpalen beschikbaar. Het college heeft toegelicht dat de parkeerdrukmeting van 2021 het meest recente onderzoek betreft. De meting is uitgevoerd op een werkdag in de nachtelijke uren, het moment waarop de parkeerdruk doorgaans het hoogst is. Volgens het college zijn er sindsdien geen ontwikkelingen die aanleiding geven om aan te nemen dat de parkeerdruk wezenlijk is veranderd. Daarnaast zijn er volgens het college geen bijzondere omstandigheden aanwezig die maken dat de parkeerontheffing voor eiser noodzakelijk is.
6.2.
De rechtbank overweegt dat het college heeft kunnen besluiten dat er geen noodzaak bestaat om een parkeerontheffing te verlenen. Dat eiser gebruik wil maken van een eigen laadpaal om economische redenen is op zichzelf begrijpelijk, maar daarin heeft het college geen noodzakelijkheid hoeven zien. Dat eiser het voor de garage kunnen opladen zelf als noodzakelijk beleeft, is ook onvoldoende. Voorts overweegt de rechtbank dat het college zich in de besluitvorming heeft mogen baseren op het parkeerdrukonderzoek van 2021. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit onderzoek zodanig ondeugdelijk is dat het college niet had mogen afgaan op de juistheid daarvan. Ten aanzien van de parkeerplaatsen aan de achterzijde van het [adres] geldt bovendien dat deze juridisch gezien openbaar toegankelijk zijn en om die reden meegewogen mogen worden bij de beoordeling van de parkeerdruk in de omgeving, los van de vraag of eiser daar feitelijk kan parkeren en tegelijkertijd kan opladen.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
7.1.
De rechtbank ziet in het onder 5.3 geconstateerde motiveringsgebrek wel aanleiding voor een vergoeding van het griffierecht en een proceskostenvergoeding. Het college moet deze vergoeding betalen. De proceskostenvergoeding bedraagt € 907,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van
mr.S. Wilbrink, griffier, op 19 juni 2025 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.