ECLI:NL:RBZWB:2025:3780

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
BRE 25/1848 en BRE 25/1485
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake opvang van Oekraïense ontheemden in Terneuzen

Op 12 juni 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een voorlopige voorziening voor een 83-jarige alleenstaande Oekraïense vrouw, verzoekster, die opgevangen wordt in de gemeente Terneuzen. Verzoekster had beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen, dat haar overplaatsing naar een andere opvangvoorziening had besloten. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de overplaatsing noodzakelijk werd geacht in het belang van de openbare orde en de schaarse opvangcapaciteit. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van verzoekster, waaronder haar leeftijd en gezondheid, niet voldoende onderbouwd waren om de overplaatsing te verhinderen. De voorzieningenrechter benadrukte dat de opvang op de nieuwe locatie gelijkwaardig zou zijn en dat er voldoende ondersteuning beschikbaar zou zijn voor verzoekster. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 18 juni 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
Zaaknummers: BRE 25/1848 en BRE 25/1485
uitspraak van de voorzieningenrechter, met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster,

gemachtigde: mr. F.A. van den Berg,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen,verweerder,
gemachtigden: mr. A. Schreijenberg en [persoon] .

Procesverloop

Verweerder heeft op 21 januari 2025 beslist op het bezwaar van verzoekster tegen haar overplaatsing naar een andere opvangvoorziening voor Oekraïense ontheemden in de gemeente Terneuzen (het bestreden besluit).
Verzoekster heeft op 27 februari 2025 bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het bestreden besluit (BRE 25/1485). Tevens heeft zij de voorzieningenrechter gevraagd om verweerder bij wijze van voorlopige voorziening te bevelen om haar opvang aan de [adres] , gemeente Terneuzen, voort te zetten.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, haar gemachtigde, [tolk] als tolk en de gemachtigden van verweerder: mr. A. Schreijenberg en [persoon] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter van de rechtbank kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen als – zoals hier – tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de rechtbank bevoegd is om hierover te oordelen. Voorwaarde is dan dat het treffen van een voorlopige voorziening gelet op de betrokken belangen dringend noodzakelijk is. Als de voorzieningenrechter evenwel van oordeel is dat nader onderzoek na de mondelinge behandeling van het verzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan het oordeel over de zaak, kan hij onmiddellijk uitspraak doen op het beroep. [1] De voorzieningenrechter ziet aanleiding om in dit geval gebruik te maken van deze bevoegdheid. Hij overweegt daartoe als volgt.
2. Verzoekster is een 83-jarige alleenstaande Oekraïense vrouw. Zij wordt in het kader van de Regeling opvang ontheemden Oekraïne (hierna: de Regeling) opgevangen in de gemeente Terneuzen. Verzoekster is daarbij sinds 11 maart 2023 een appartement ter beschikking gesteld op het adres [adres] . Verweerder heeft verzoekster eerder schriftelijk op 4 december 2023 en 25 september 2024 bericht dat zij dient te verhuizen naar een andere locatie binnen de gemeente Terneuzen. In afwachting van de uitkomst van haar bezwaar tegen deze overplaatsing heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 29 oktober 2024 bepaald dat de opvang van verzoekster op het adres [adres] moet worden voortgezet tot vier weken na de bekenmaking van de beslissing op bezwaar. [2] Bij brief van 28 maart 2025 heeft verweerder aan verzoekster meegedeeld dat zij op 14 april om 9:30 uur zal verhuizen naar de opvanglocatie: [locatie] , gemeente Terneuzen. In reactie op het hierop ingediende verzoek om voorlopige voorziening heeft verweerder toegezegd geen uitvoering te zullen geven aan het bestreden besluit totdat op het verzoek is beslist.
3. Het bestreden besluit is gebaseerd op artikel 9, eerste lid, van de Regeling:
Het college van burgemeester en wethouders bepaalt in welke opvangvoorziening binnen de gemeente een ontheemde wordt geplaatst en is bevoegd een ontheemde naar een andere voorziening binnen de gemeente over te plaatsen indien dit in het belang van de openbare orde of de veiligheid van andere ontheemden noodzakelijk wordt geacht.Verzoekster bestrijdt dat deze belangen in haar geval aan de orde zijn. Zij stelt dat het belang van de openbare orde in artikel 9, eerste lid, van de Regeling ziet op het kunnen bestrijden van overlast. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient dit echter niet zo beperkt te worden gelezen. De omstandigheid dat in de totstandkomingsgeschiedenis met name aandacht is geweest voor het reguleren van mogelijke overlast, zoals verzoekster stelt, is daarvoor onvoldoende. In artikel 2, eerste lid, van de Regeling is de zorg voor de opvang van ontheemden aan het college van burgemeester en wethouders (hierna: college) opgedragen en daartoe is in artikel 9, eerste lid, van de Regeling de algemene bevoegdheid voor het college neergelegd om te bepalen waar binnen de gemeente een ontheemde wordt gehuisvest. Als aanvulling hierop is het college bevoegd tot overplaatsing indien dit (door het college) noodzakelijk wordt geacht in het belang van de openbare orde. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat een ordelijke uitvoering van de aan haar opgedragen taak, meer in het bijzonder de zorgvuldige verdeling van schaarse opvangcapaciteit direct raakt aan het belang van de openbare orde zoals dat moet worden gelezen in artikel 9, eerste lid, van de Regeling. [3]
4. Verweerder heeft met zijn verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie en het verslag van de hoorzitting van deze commissie voldoende gemotiveerd waarom hij de overplaatsing van verzoekster noodzakelijk acht. In het advies is overwogen dat de gemeente Terneuzen op dit moment 444 ontheemden uit Oekraïne opvangt en een inspanningsverplichting heeft om per 1 januari 2025 te voorzien in 650 opvangplekken. Om dit aantal te kunnen bereiken is het noodzakelijk om bestaande opvanglocaties beter te benutten. Het appartement dat verzoekster nu alleen bewoont zal, net als verschillende andere appartementen in het complex aan de [adres] , daartoe geschikt worden gemaakt voor bewoning door vier personen. Het plaatsen van extra bewoners in de woning van verzoekster is geen mogelijkheid gebleken.
5. De voorzieningenrechter volgt niet de stelling van verzoekster dat verweerder verwijtbaar in strijd handelt met gemaakte afspraken door nu af te zien van de mogelijkheid om een tweede bewoner te plaatsen in de woning van verzoekster. Verzoekster heeft afgezien van de eerder overwogen samenwoning met haar dochter en kleindochter. Verweerder heeft verder tevergeefs gezocht naar een (andere) geschikte kandidaat. Bovendien zou de bewoning door twee personen nog altijd niet leiden tot een optimaal gebruik van de feitelijk beschikbare opvangcapaciteit. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat dit alternatief daarom onvoldoende tegemoetkomt aan het belang om dat volgt uit de op de gemeente rustende inspanningsverplichting.
6. Verzoekster heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende acht heeft geslagen op zijn verplichtingen op grond van artikel 15 van de Regeling:
“1. Het college van burgemeester en wethouders houdt bij uitvoering van deze regeling rekening met de specifieke situatie van kwetsbare ontheemden zoals minderjarigen, personen met een handicap, ouderen, zwangere vrouwen, alleenstaande ouders met minderjarige kinderen, personen met ernstige ziekten en personen met mentale stoornissen. 2. Ter uitvoering van het eerste lid bepaalt het college van burgemeester en wethouders of de ontheemde bijzondere opvangbehoeften heeft.”Verzoekster wijst hierbij op haar leeftijd en op het feit dat zij slecht ter been is en slechtziend. Een verhuizing uit [plaats] zal volgens haar betekenen dat zij haar opgebouwde netwerk kwijtraakt, wat schadelijk zal zijn voor haar psychisch welbevinden. Verweerder heeft in reactie hierop terecht verwezen naar wat hierover is opgemerkt tijdens de behandeling van het bezwaar: De opvangbehoefte van verzoekster is eerder bij aanvang van de opvang onderzocht. Dat in die behoefte verandering zou zijn gekomen is niet objectief onderbouwd. Verzoekster zal verhuizen naar een gelijkwaardige opvanglocatie. Op deze locatie, [locatie] , zijn veel ouderen (80+) gehuisvest en de locatie is gunstiger gelegen ten opzichte van voorzieningen. Ook wijst verweerder erop dat de organisatie Buurtzorg ter plaatse persoonlijke begeleiding geeft en kan helpen bij het verkrijgen van een vervoerspas waarmee verzoekster haar contacten in [plaats] kan blijven onderhouden. Ter zitting van de voorzieningenrechter is ook besproken dat de door de dochters van verzoekster verleende mantelzorg op de nieuwe opvanglocatie kan worden gecontinueerd. De voorzieningenrechter stelt met verweerder vast dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden waarmee onvoldoende rekening is gehouden.
7. De betrokken belangen in aanmerking genomen en nu sprake is van gelijkwaardige voortzetting van de opvang op een andere locatie, volgt de voorzieningenrechter verzoekster niet in de - niet nader onderbouwde - stellingen dat het bestreden besluit in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel, dan wel een schending van haar grondrecht op wonen betekent. Evenmin is sprake van een ongerechtvaardigde inmenging in het privéleven van verzoekster.
8. Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter het beroep ongegrond verklaren en het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
9. Voor een proceskostenvergoeding bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 12 juni 2025 door mr. J.F.I. Sinack, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarmee is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Voor zover bij deze uitspraak is beslist op het verzoek om voorlopige voorziening staat daartegen geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Artikelen 8:81, eerste lid en 8:86, eerste lid, van de Awb.
2.Met het kenmerk: ECLI:NL:RBDHA:2024:17748.
3.Zie in gelijke zin de uitspraak van 29 juni 2024 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, ECLI:NL:RBROT:2024:5956.