ECLI:NL:RBZWB:2025:3739

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
16 juni 2025
Zaaknummer
11376393 \ CV EXPL 24-3943 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Zander
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op premievrije voortzetting van pensioendeelneming wegens arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een voormalig werknemer en een stichting over het recht op premievrije voortzetting van pensioendeelneming wegens arbeidsongeschiktheid. De werknemer, die op 1 september 2008 in dienst trad bij een werkgever, meldde zich op 28 augustus 2009 ziek. De arbeidsovereenkomst eindigde op 31 augustus 2009, waarna de werknemer een IVA-uitkering ontving. De werknemer vorderde dat hij recht had op pensioendeelneming zonder premiebetaling bij de stichting, maar de kantonrechter oordeelde dat de werknemer geen recht had op premievrije voortzetting van pensioendeelneming. De kantonrechter stelde vast dat het dienstverband was geëindigd door het verstrijken van de looptijd en niet door arbeidsongeschiktheid. De kantonrechter benadrukte dat de uitleg van het pensioenreglement in zijn geheel moet worden bekeken en dat de werknemer als gewezen deelnemer moet worden aangemerkt. De vorderingen van de werknemer werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 11376393 \ CV EXPL 24-3943
Vonnis van 11 juni 2025
in de zaak van
[werknemer],
wonende te [plaats 1] ( [gemeente] ),
eisende partij,
hierna te noemen: [werknemer] ,
gemachtigde: mr. A.R.A.R. Lotfy,
tegen
[stichting],
statutair gevestigd te [plaats 2] en kantoorhoudende te [plaats 3] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [stichting] ,
gemachtigde: mr. G.R. Derksen.

1.De zaak in het kort

Het gaat in deze zaak om de vraag of [werknemer] recht heeft op premievrije voortzetting van pensioendeelneming bij [stichting] . De kantonrechter beantwoordt die vraag ontkennend en zal dit oordeel hieronder uitleggen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 december 2024
- de mondelinge behandeling van 10 februari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waarbij de beide gemachtigden een pleitnota hebben overgelegd
- de akte inbrenging producties en uitlating van [werknemer]
- de antwoordakte van [stichting]
- de conclusie van repliek.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[werknemer] , geboren op [datum] 1970, is op 1 september 2008 op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar bij [werkgever] B.V. in dienst getreden.
3.2.
Met aanvang van de arbeidsovereenkomst is [werknemer] deelnemer geworden in de pensioenregeling van de [groep] . De pensioenregeling wordt uitgevoerd door [stichting] .
3.3.
[werknemer] heeft zich op 28 augustus 2009 ziekgemeld bij [werkgever] B.V.
3.4.
De arbeidsovereenkomst is op 31 augustus 2009 geëindigd als gevolg van het verstrijken van de looptijd ervan.
3.5.
Met ingang van 25 augustus 2011 is aan [werknemer] een IVA-uitkering toegekend.
3.6.
[werknemer] heeft [stichting] herhaaldelijk verzocht om premievrije pensioendoorbouw wegens arbeidsongeschiktheid. [stichting] heeft hier geen gevolg aan gegeven.

4.Het geschil

4.1.
[werknemer] vordert:
te verklaren voor recht dat hij vanaf 1 september 2009 tot aan de ingangsdatum van zijn pensioen recht heeft op pensioendeelneming zonder premiebetaling bij [stichting] ;
veroordeling van [stichting] tot het voortzetten van pensioendeelneming zonder premiebetaling van [werknemer] , op straffe van een dwangsom;
veroordeling van [stichting] in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.2.
[stichting] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [werknemer] in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Ter beoordeling ligt voor of [werknemer] recht heeft op premievrije voortzetting van pensioendeelneming bij [stichting] wegens arbeidsongeschiktheid.
5.2.
Partijen zijn het er inmiddels over eens dat tussen hen het Pensioenreglement 56- [stichting] , gedateerd december 2007 (hierna: het Pensioenreglement 2007), van toepassing is.
5.3.
In artikel 5.5.1. van het Pensioenreglement 2007 staat dat indien de deelnemer arbeidsongeschikt is, hij met inachtneming van het in dit artikel bepaalde, aanspraken behoudt op ouderdoms-, partner- en wezenpensioen en op de beschikbare premies die hij bij de voortzetting van het deelnemerschap tot de pensioendatum of tot eerder overlijden zou hebben verkregen.
5.4.
[werknemer] stelt dat hij voorafgaand aan de beëindiging van het deelnemerschap arbeidsongeschikt is geworden zodat zijn deelnemerschap op grond van voornoemd artikel moet worden voortgezet. [stichting] betwist dit. Zij stelt dat aan de beide vereisten van artikel 5.5.1. van het Pensioenreglement 2007 niet is voldaan. Per 1 september 2009 is [werknemer] gewezen deelnemer omdat de arbeidsovereenkomst wegens het verstrijken van de looptijd ervan is geëindigd. Dat [werknemer] toen net een paar dagen ziek was, is volgens [stichting] niet relevant. Ook was [werknemer] op dat moment niet arbeidsongeschikt in de zin van het Pensioenreglement 2007, aldus [stichting] .
5.5.
Voor de uitleg van een bepaling in een pensioenreglement geldt dat in beginsel de bewoordingen gelezen in het licht van de gehele tekst van dat pensioenreglement van doorslaggevende betekenis zijn. Daarbij komt het niet aan op de bedoelingen van de partijen die de regels tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de regels zijn gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in het pensioenreglement gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen van de uitleg. [1]
5.6.
Het voorgaande brengt met zich dat niet sec moet worden gekeken naar de tekst van artikel 5.5.1. van het Pensioenreglement 2007 maar dat dat artikel moet worden gelezen in het licht van de gehele tekst van het pensioenreglement. Het Pensioenreglement 2007 definieert de deelnemer als de werknemer die overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.2 deelnemer is en de gewezen deelnemer als degene wiens deelnemerschap vóór de pensioendatum of de herschikdatum is beëindigd en die nog aanspraken op pensioen ingevolge dit pensioenreglement aan het pensioenfonds kan ontlenen. Ingevolge artikel 1.3.2. van het Pensioenreglement 2007 eindigt het deelnemerschap op de pensioendatum of indien eerder, op de dag waarop het dienstverband met de werkgever wordt beëindigd, met uitzondering van beëindiging van het dienstverband ten gevolge van arbeidsongeschiktheid dan wel andere arbeidsvoorwaardelijke regelingen die zijn getroffen met de werkgever.
5.7.
Vast staat dat het dienstverband van [werknemer] bij [werkgever] B.V. op 31 augustus 2009 is geëindigd als gevolg van het verstrijken van de looptijd ervan en niet als gevolg van arbeidsongeschiktheid dan wel andere arbeidsvoorwaardelijke regelingen die zijn getroffen met [werkgever] B.V. Gelet hierop is de conclusie dat het deelnemerschap van [werknemer] aan [stichting] op 31 augustus 2009 is beëindigd en dat hij sindsdien gewezen deelnemer is in de zin van het Pensioenreglement 2007. Artikel 5.5.1. van het Pensioenreglement 2007 ziet op de deelnemer en niet op de gewezen deelnemer. Weliswaar was [werknemer] op 28 augustus 2009 (de dag van de ziekmelding) tot aan 31 augustus 2009 deelnemer maar zoals gezegd moet artikel 5.5.1. van het Pensioenreglement 2007 worden gelezen in het licht van het gehele pensioenreglement. Dit betekent ingeval een dienstverband is beëindigd - zoals hier - dat voor een aanspraak op premievrije voortzetting van deelnemerschap, die beëindiging het gevolg moet zijn van arbeidsongeschiktheid dan wel andere arbeidsvoorwaardelijke regelingen die zijn getroffen met de werkgever. Dat is niet het geval zodat [werknemer] (ook) in het kader van artikel 5.5.1. van het Pensioenreglement 2007 als gewezen deelnemer en niet als deelnemer moet worden aangemerkt. Reeds daarom komt [werknemer] op grond van artikel 5.5.1. van het Pensioenreglement 2007 geen recht toe op premievrije voortzetting van het deelnemerschap. Naar het oordeel van de kantonrechter is hier geen sprake van een niet toegestaan onderscheid in arbeidsvoorwaarden tussen werknemers in vaste dienst en werknemers met een tijdelijk contract. Verder acht de kantonrechter de handelswijze van [stichting] niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
5.8.
Of [werknemer] arbeidsongeschikt was in de zin van het Pensioenreglement 2007, wat in geschil is, kan geldt op het voorgaande in het midden blijven.
5.9.
[werknemer] stelt dat zijn recht op premievrije voortzetting van pensioendeelneming bij [stichting] wegens arbeidsongeschiktheid (ook) voortvloeit uit het Convenant over dekking van arbeidsongeschiktheidspensioen en premievrijstelling in pensioenregelingen (hierna: het convenant). De kantonrechter volgt hem hierin niet. Niet valt in te zien waarom het convenant, dat geen terugwerkende kracht heeft en dat bijna 3,5 jaar nadat de arbeidsovereenkomst tussen [werknemer] en [werkgever] B.V. is geëindigd, is ondertekend, van toepassing zou zijn op [werknemer] . Ook kan het convenant, anders dan [werknemer] stelt, geen rol spelen bij de uitleg van het Pensioenreglement 2007. Het gaat immers om een objectieve uitleg van het pensioenreglement.
5.10.
[werknemer] doet verder een beroep op de hardheidsclausule zoals geformuleerd in het Terugvorderings- en correctiebeleid van [stichting] . Ook dit kan [werknemer] niet baten, alleen al niet omdat dit beleid pas per 9 september 2022 in werking is getreden.
5.11.
[werknemer] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [stichting] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
595,00
(2,5 punten × € 238,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
730,00
5.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
wijst de vorderingen van [werknemer] af,
6.2.
veroordeelt [werknemer] in de proceskosten van € 730,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [werknemer] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
veroordeelt [werknemer] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald.
Dit vonnis is gewezen door mr. Zander en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427 en Hoge Raad 24 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1622.