In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 13 juni 2025, wordt de zaak behandeld van een eiser die een aanvraag voor zorg op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz) heeft ingediend. De aanvraag, ingediend op 20 juni 2022, werd door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) afgewezen op 23 augustus 2022. Eiser heeft bezwaar aangetekend, maar het CIZ handhaafde zijn beslissing in een bestreden besluit op 11 mei 2023. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, maar de rechtbank moet ambtshalve beoordelen of er nog procesbelang is, gezien het feit dat eiser op 2 mei 2024 een nieuwe aanvraag heeft ingediend die inmiddels ook is afgewezen en onherroepelijk is geworden. De rechtbank concludeert dat er geen procesbelang meer is bij de beoordeling van het eerdere besluit, omdat de nieuwe aanvraag de rechtspositie van eiser heeft veranderd. Daarom wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Daarnaast heeft eiser verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank oordeelt dat de procedure langer heeft geduurd dan de redelijke termijn van twee jaar, en kent eiser een schadevergoeding toe van in totaal € 1.000,-. De overschrijding van de termijn wordt deels toegerekend aan het CIZ en deels aan de rechtbank. Het CIZ moet € 222,22 betalen, terwijl de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) € 777,78 moet vergoeden. De rechtbank wijst ook proceskosten toe aan eiser, die op € 226,75 worden vastgesteld, te betalen door het CIZ en de Staat.