Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een boete ontvangen voor het parkeren van een voertuig in een verboden zone op de Veemarktstraat in Tilburg op 28 maart 2023. De betrokkene heeft beroep aangetekend tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 2 mei 2025 was de betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. E. Morsink. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De kantonrechter oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van deze verklaring, ondanks het ontbreken van een schouwrapport. Echter, de kantonrechter constateerde ook dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat leidde tot een gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep. De boete werd gematigd van € 110,- naar € 82,50, en de officier van justitie werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in rechtsprocedures en de rol van de verklaring van de verbalisant in verkeersboetenzaken.