ECLI:NL:GHARL:2022:7804

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 september 2022
Publicatiedatum
12 september 2022
Zaaknummer
Wahv 200.298.761/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.298.761/01
CJIB-nummer
: 234602732
Uitspraak d.d.
: 12 september 2022
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 14 juli 2021, betreffende

[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [woonplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. N.G.A. Voorbach, kantoorhoudende te Zoetermeer.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is toegewezen tot een bedrag van € 374,-.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

De beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 102,- voor: “overschrijding maximumsnelheid op (auto)wegen buiten bebouwde kom, met 12 km/h (verkeersbord A1)”. Deze gedraging zou zijn verricht op 27 juni 2020 om 12.10 uur op de N211 Wippolderland (kruising Wateringveldseweg) in Wateringen met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De gemachtigde van de betrokkene betwist de plaatsing van de juiste bebording en voert aan dat uit het dossier niet blijkt dat de bebording vlak ná de gedraging is gecontroleerd. Er ontbreekt een schouwrapport van na de gedraging. De gedraging staat daarmee onvoldoende vast.
3. Uit het zaakoverzicht volgt dat - kort samengevat - is gemeten dat met het voertuig met kenteken [kenteken] een (gecorrigeerde) snelheid is gereden van 62 km/h op de hierboven genoemde datum, tijd en plaats. De gedraging is geconstateerd door middel van een lusdetector en een flitspaal op de buiten de bebouwde kom gelegen kruising van de hiervoor vermelde wegen. De toegestane maximumsnelheid zou hier 50 km/h hebben bedragen.
4. Uit het door de officier van justitie overgelegde proces-verbaal van schouw volgt dat de bebording op de N211 (Wippolderlaan) op 11 mei 2020 door een ambtenaar is gecontroleerd en in orde bevonden. Verder is een print van Google Maps Street View van oktober 2020 ingebracht waarop de borden A1 ‘50’ zichtbaar zijn.
5. Het hof ziet aanleiding om zijn jurisprudentie met betrekking tot vaststelling van de aanwezigheid van bebording te preciseren en te verduidelijken en stelt daarbij voorop dat deze jurisprudentie betrekking heeft op situaties waarin geen andersluidende beleidsregels van de officier van justitie als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Wahv van toepassing zijn.
6. In het arrest van 28 februari 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:1803, heeft het hof het volgende overwogen:

5. Wanneer wordt gesteld dat (deugdelijke) bebording ontbrak op het moment van de constatering van een gedraging, terwijl de aanwezigheid van die bebording noodzakelijk is om te kunnen vaststellen dat die gedraging is verricht, kan dat aanleiding zijn voor een nader onderzoek naar de bebording. De eisen die op dit punt aan een verweer en aan de beschikbare gegevens worden gesteld, zijn afhankelijk van de wijze waarop de gedraging is vastgesteld, de plaats waar dat is gebeurd en het al dan niet aanwezig zijn van een ambtenaar ter plaatse. Het hof geeft in dit arrest een kort en niet uitputtend bedoeld overzicht van verschillende beoordelingskaders.

6. Het hof heeft in het arrest waar de gemachtigde naar verwijst, geoordeeld dat bij gedragingen die via (statische) trajectcontrole worden vastgesteld een betwisting van de bebording slechts kan worden weerlegd aan de hand van (nadere) informatie, zoals een proces-verbaal of schouwrapport. Hetzelfde geldt in gevallen waarbij de gedraging op geautomatiseerde wijze is vastgesteld door apparatuur die in een vaste flitspaal is gemonteerd (vgl. het arrest van het hof van 25 september 2018, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2018:8537). Het is het hof namelijk ambtshalve bekend dat bij deze vormen van permanente handhaving niet op het moment van de constatering wordt vastgesteld dat de bebording aanwezig is. (…)

8. Bij de bebouwde kom en bij een parkeerverbodszone of een parkeerschijfzone worden de grenzen daarvan door middel van meerdere verkeersborden aangegeven. Iedere voor motorvoertuigen openstaande toegangsweg waarlangs de bebouwde kom of zone kan worden bereikt, moet van (respectievelijk) een bord H1 (bebouwde kom), bord E1 (parkeerverbodszone) of van een bord E10 (parkeerschijfzone) zijn voorzien. Het kan daarbij gaan om een aanzienlijk aantal verkeersborden. Om te kunnen vaststellen dat de gedraging, waarvoor de vaststelling dat deze heeft plaats gehad in de bebouwde kom of in de desbetreffende zone van belang is, is verricht, is niet noodzakelijk dat de aanwezigheid van alle borden wordt vastgesteld. Voldoende is dat de toegangsweg waarlangs de bestuurder van het voertuig de zone is ingereden, van een deugdelijk bord is voorzien. Dit uitgangspunt brengt mee dat een betrokkene die stelt dat deugdelijke bebording ontbrak, moet aangeven welke route de bestuurder heeft afgelegd om zijn bestemming te bereiken (vgl. het arrest van het hof van 9 mei 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2019:4055). Vervolgens zal uit (nadere) stukken moeten blijken dat op de gevolgde toegangsweg:(a) op enig moment vóór de vermeende gedraging een bord is geplaatst;(b) op enig moment ná de vermeende gedraging dat bord nog aanwezig was en(c) na verificatie van daarvoor beschikbare bronnen is gebleken dat dit bord in de tussentijd niet is verwijderd of vervangen.
7. Het hof is gebleken dat in de praktijk geen duidelijk verschil valt aan te wijzen tussen de informatie omtrent de aanwezigheid van bebording die beschikbaar is ingeval voor de vaststelling van de gedraging gebruik wordt gemaakt van een vaste flitspaal enerzijds en ingeval voor de vaststelling van de gedraging de aanwezigheid van zone- of kombebording relevant is. In beide situaties kan het voorkomen dat regelmatig wordt geschouwd maar in beide situaties kan het ook voorkomen dat dat niet het geval is en door de ambtenaar of het openbaar ministerie andere informatie aan het dossier wordt toegevoegd, die maakt dat de aanwezigheid van bebording kan worden vastgesteld, zoals afbeeldingen van Google Maps Streetview.
8. Verder is het hof gebleken dat in de praktijk behoefte bestaat aan een nadere invulling van de periode die mag zijn verstreken tussen het moment waarop de aanwezigheid van de bebording is vastgesteld en de datum van de gedraging, wil nog met een voldoende mate van zekerheid de aanwezigheid van bebording kunnen worden vastgesteld. Tot nu toe heeft het hof hiervan afgezien ten einde ruimte te bieden aan het uitkristalliseren van de inzichten daaromtrent bij betrokkenen, gemachtigden, het openbaar ministerie en kantonrechters. Thans ziet het hof aanleiding om, met het oog op een uniforme rechtstoepassing, daaromtrent uitgangspunten te formuleren.
9. Een en ander leidt het hof ertoe om het in overweging 6 aangehaalde arrest als volgt te preciseren en te verduidelijken. Om de aanwezigheid van bebording met een voldoende mate van zekerheid te kunnen vaststellen, wordt niet langer onderscheid gemaakt tussen statische handhaving met flitspalen (inclusief trajectcontrole) enerzijds en kom- en zonebebording anderzijds. Als uitgangspunt wordt voortaan gehanteerd dat de aanwezigheid van de bebording ten tijde van de gedraging met een voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld als blijkt dat deze bebording aanwezig was op enig moment niet meer dan zes maanden vóór en niet meer dan zes maanden ná de gedraging. Is één van deze termijnen langer, dan zal uit (nadere) stukken moeten blijken dat na verificatie van daarvoor beschikbare bronnen is gebleken dat dit bord in de tussentijd niet is verwijderd of vervangen.
10. Voor zover het hof in eerdere arresten anders heeft geoordeeld komt het hof daar vanaf heden op terug.
11. Gelet op de in overweging 4 genoemde gegevens kan met een voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat op voormelde datum en tijd door middel van borden ter plaatse stond aangegeven dat aldaar een maximumsnelheid van 50 km per uur gold. Het verweer van de gemachtigde slaagt niet.
12. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter bevestigen. Het verzoek om vergoeding van proceskosten wordt afgewezen.

De beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Schuijlenburg, de Witt en Wijma in tegenwoordigheid van Swart als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.