Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het niet afsluiten van de vereiste verzekering voor zijn bromfiets. Betrokkene heeft beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 11 april 2025 was betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, was wel aanwezig.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, inderdaad had plaatsgevonden. Betrokkene had echter aangevoerd dat hij de verzekering tijdig had overgezet naar zijn nieuwe bromfiets, maar dat de verzekeraar een fout had gemaakt. De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht om de boete te matigen, onder andere vanwege een schending van de hoorplicht en overschrijding van de redelijke termijn. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de boete terecht was opgelegd, maar dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting, wat leidde tot een matiging van de boete met 25%.
Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat de officier van justitie betrokkene niet in de gelegenheid had gesteld om te worden gehoord, wat in strijd was met de wet. Dit leidde tot een gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en de boete werd gematigd tot € 277,50 plus administratiekosten. Tevens werd de officier van justitie opgedragen om het teveel betaalde bedrag aan zekerheidstelling terug te betalen aan betrokkene.