In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 2 juni 2025, wordt het beroep van eiser tegen een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) behandeld. Het CBR had op 23 juli 2024 besloten om eiser een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid op te leggen, gebaseerd op een melding van de politie over zijn geestelijke toestand. Eiser had zich suïcidaal getoond, wat leidde tot twijfels over zijn rijvaardigheid. De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het CBR. De rechtbank oordeelt dat het CBR terecht twijfels had over de geestelijke geschiktheid van eiser, gezien de omstandigheden en het gedrag zoals vastgelegd in een proces-verbaal van de politie. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank concludeert dat het CBR de verplichting had om een rijgeschiktheidsonderzoek op te leggen en dat de beslissing op bezwaar correct was genomen. Eiser krijgt geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van geestelijke geschiktheid in het kader van rijvaardigheid.