ECLI:NL:RBZWB:2025:3057

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
25/1841
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking voorlopige voorziening inzake uitkering Participatiewet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 mei 2025, wordt het verzoek van verzoekster om een proceskostenveroordeling tegen het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Samenwerking de Bevelanden beoordeeld. Verzoekster had eerder een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend met betrekking tot de blokkering van haar recht op uitkering op grond van de Participatiewet. Dit verzoek werd ingetrokken nadat de Bevelanden alsnog tot betaling van de uitkering was overgegaan. De voorzieningenrechter heeft de Bevelanden in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling, maar de Bevelanden verzocht om afwijzing van dit verzoek.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek om proceskostenveroordeling moet worden toegewezen. Volgens de wet kan een bestuursorgaan worden veroordeeld in de proceskosten als het verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener tegemoet is gekomen. In dit geval heeft de Bevelanden de uitkering aan verzoekster alsnog uitbetaald, wat betekent dat verzoekster een reden had om het verzoek om voorlopige voorziening in te dienen. De voorzieningenrechter wijst erop dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen. De Bevelanden heeft erkend dat de blokkering van de uitkering onterecht was en kan niet volhouden dat verzoekster te snel heeft gehandeld.

De voorzieningenrechter bepaalt dat de Bevelanden € 907,- aan proceskosten aan verzoekster moet vergoeden, wat overeenkomt met de kosten van de gemachtigde voor het indienen van het verzoekschrift. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/1841

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 mei 2025 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [plaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. J.J. Brosius),
en
Het dagelijks bestuur van gemeenschappelijke regeling Samenwerking de Bevelanden(de Bevelanden), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van verzoekster om een veroordeling van de Bevelanden in de proceskosten. Verzoekster heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van haar verzoek om een voorlopige voorziening inzake de blokkering van haar recht op een uitkering op grond van de Participatiewet. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen deze blokkering.
1.1.
Verzoekster heeft het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken omdat de Bevelanden alsnog tot betaling van haar recht op een uitkering is overgegaan.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de Bevelanden in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. De Bevelanden heeft de rechtbank verzocht om afwijzing van het verzoek om proceskosten.
1.3.
De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
3.1.
In een voorlopige-voorzieningenprocedure is het antwoord op de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb afhankelijk van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt. [3]
Is de Bevelanden aan het verzoek tegemoetgekomen?
4. De Bevelanden is met het alsnog uitbetalen van het recht op uitkering aan verzoekster tegemoetgekomen. Het uitgangspunt is dat het enkele feit dat het bestuursorgaan aan verzoekster tegemoetkomt reden is om het verzoek om proceskostenveroordeling toe te wijzen. [4] Verzoekster heeft dan namelijk een reden gehad om het verzoek om voorlopige voorziening in te dienen. [5] Op dit uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden.
4.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat dergelijke bijzondere omstandigheden zich in deze zaak niet voordoen. De Bevelanden heeft erkend dat ten onrechte tot blokkering van het recht op bijstand is overgegaan. De Bevelanden heeft aangevoerd dat door eerst nog contact met haar op te nemen het indienen van rechtsmiddelen door de gemachtigde van verzoekster voorkomen had kunnen worden. De voorzieningenrechter kan de Bevelanden hierin niet volgen. Er is immers eerst telefonisch contact gezocht voordat het verzoek- en bezwaarschrift zijn ingediend. Weliswaar niet door de gemachtigde van verzoekster, maar verzoekster zelf en haar Sociaal Raadsvrouw, [naam 1], hebben op 28 maart 2025 gebeld met klantmanager [naam 2] van de Bevelanden. Hoewel er dus contact is geweest, heeft dit niet geleid tot het direct opheffen van de blokkering. Pas enkele dagen later, namelijk op 1 april 2025, heeft de Bevelanden alsnog de bijstandsuitkering aan verzoekster uitbetaald. De Bevelanden heeft aangegeven dat wegens afwezigheid van de administratie eerdere betaling niet mogelijk was. Temeer nu zowel verzoekster als haar Sociaal Raadsvrouw hebben betwist dat tijdens de telefoongesprekken op 28 maart 2025 is toegezegd dat de uitkering op 1 april 2025 betaald zou worden, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de Bevelanden te volgen in de stelling dat de gemachtigde van verzoekster te snel heeft gehandeld. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om de Bevelanden in de proceskosten te veroordelen toe.
Welke kosten dient de Bevelanden te vergoeden?
5. De proceskosten worden als volgt berekend. Verzoekster heeft zich laten bijstaan door haar gemachtigde. Deze gemachtigde heeft een proceshandeling verricht: het indienen van een verzoekschrift. Deze proceshandeling levert één punt op met een waarde van € 907,-. Dat betekent dat de totale proceskosten die de Bevelanden moet vergoeden € 907,- bedragen.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling toe. Omdat de Bevelanden alsnog tot betaling van het recht op uitkering is overgegaan, betaalt de griffier het griffierecht aan verzoekster terug. [6]

Beslissing

De voorzieningenrechter veroordeelt de Bevelanden tot betaling van € 907,- aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 20 mei 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met toepassing van 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.
3.Vergelijk CRvB 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.
4.Vergelijk CRvB 15 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3252.
5.Vergelijk ABRvS 12 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1930.
6.Dat staat in artikel 8:82, vierde lid, aanhef en onder a, van de Awb.