201503246/2/A4.
Datum uitspraak: 12 juni 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak op het verzoek van:
[verzoekster], gevestigd te [plaats], en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoekster])
verzoekers,
om proceskostenveroordeling in geval van intrekking van een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)).
Procesverloop
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 april 2015, heeft [verzoekster] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot goedkeuring van een door het dagelijks bestuur van waterschap De Dommel vastgesteld projectplan.
Ter zitting op 26 mei 2015 heeft [verzoekster] het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening ingetrokken en heeft hij de voorzieningenrechter verzocht het college van gedeputeerde staten te veroordelen in de bij hem opgekomen proceskosten.
Ter zitting zijn verschenen [verzoekster], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. P.W.A.M. van ’t Veer-Damen. Voorts is ter zitting verschenen het dagelijks bestuur van waterschap De Dommel, vertegenwoordigd door mr. M.A.J. Martens, drs. M.H. Berg en ir. N.J.A. ten Heggeler.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:84, vijfde lid, gelezen in samenhang met artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan, in geval van intrekking van het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen, dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van die wet worden veroordeeld.
2. Bij de overeenkomstige toepassing van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb in een voorlopige voorzieningprocedure dient de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetkomen in de eerste plaats te worden gerelateerd aan het specifieke doel van die procedure, te weten het voorkomen van onevenredig nadeel hangende bezwaar- of beroepsprocedure. Aldus wordt geheel of gedeeltelijk tegemoetgekomen in de zin van dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het primaire besluit voorlopig opschort, dan wel anderszins een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt.
3. [verzoekster] heeft zijn verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken, omdat het college van gedeputeerde staten en het dagelijks bestuur van waterschap De Dommel ter zitting hebben toegezegd dat met de uitvoering van het goedgekeurde projectplan Waterberging Valkenswaard-Zuid zal worden gewacht totdat uitspraak in de bodemprocedure is gedaan.
Onder deze omstandigheden kan niet anders worden geconcludeerd, dan dat is tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb.
Dat de toezegging uit coulance is gedaan, zoals het college van gedeputeerde staten en het dagelijks bestuur van het waterschap ter zitting hebben gesteld, is geen reden om van een proceskostenveroordeling af te zien, nu het voor [verzoekster] niet kenbaar was dat de uitvoering van het goedgekeurde projectplan zou worden opgeschort en er voor hem dus reden bestond een verzoek om voorlopige voorziening in te dienen.
4. Het verzoek dient op na te melden wijze te worden toegewezen.
5. Het voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht zal ingevolge artikel 8:82, vierde lid, van de Awb door de griffier van de Raad van State worden terugbetaald.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij [verzoekster] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 534,64 (zegge: vijfhonderdvierendertig euro en vierenzestig cent), waarvan € 490,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
II. verstaat dat de griffier van de Raad van State aan [verzoekster] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) terugbetaalt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Visser
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2015
148.