In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 mei 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 20 november 2023 beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2021 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank behandelt de zaak na een zitting op 22 januari 2025, waar de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om de inspecteur de gelegenheid te geven te reageren op een pleitnota van de gemachtigde. Na de sluiting van het onderzoek op 19 februari 2025, heeft de rechtbank de uitspraaktermijn verlengd tot 14 mei 2025.
De rechtbank oordeelt dat belanghebbende geen recht heeft op een vergoeding van belastingrente inzake de definitieve aanslag IB/PVV 2021. De beoordeling is gebaseerd op artikel 30fd van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), dat bepaalt dat belastingrente wordt vergoed indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan. De rechtbank concludeert dat de aanslag niet is vastgesteld overeenkomstig de ingediende aangifte, omdat de belastingkorting niet voortvloeit uit de aangifte maar uit een afzonderlijke beschikking. De rechtbank wijst ook op de mogelijkheid voor belanghebbende om zelf een voorlopige aanslag aan te vragen, wat zij niet heeft gedaan.
Belanghebbende stelt verder dat de inspecteur in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel, maar de rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die een andere uitkomst rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, waardoor de uitspraak op bezwaar in stand blijft en belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.