ECLI:NL:RBZWB:2025:2860

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 mei 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
24/6993
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake deelname aan de tijdelijke Regeling vervroegd uittreden sector Politie

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 mei 2025, wordt het beroep van eiser beoordeeld met betrekking tot zijn deelname aan de tijdelijke Regeling vervroegd uittreden sector Politie (RVU). Eiser, die vanaf 8 januari 1979 bij de Koninklijke Marechaussee werkte en later bij de politie, had een verzoek ingediend om deel te nemen aan de RVU. De korpschef van politie heeft dit verzoek afgewezen op basis van het argument dat eiser niet voldoende 'zware' dienstjaren had, zoals gedefinieerd in artikel 29c van het Besluit bezoldiging politie (Bbp). Eiser betwistte deze afwijzing en stelde dat zijn jaren bij de Unit Synthetische Drugs (USD) meetelden als dienstjaren voor de uitvoering van de politietaak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser inderdaad politietaken heeft verricht bij de USD, ondanks dat deze organisatie geen formeel onderdeel van de politie was. De rechtbank concludeert dat de jaren waarin eiser bij de USD heeft gewerkt, moeten worden aangemerkt als dienstjaren waarin hij als ambtenaar was aangesteld voor de uitvoering van de politietaak. Dit betekent dat eiser voldoet aan de voorwaarden voor deelname aan de RVU, en dat de korpschef hem ten onrechte heeft uitgesloten. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de korpschef op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op eisers bezwaarschrift. Tevens wordt de korpschef veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6993 AW

uitspraak van 12 mei 2025 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

gemachtigden: mr. E. Nieuwenhuizen-Demirci en mr. C. Lamuadni,
en

de korpschef van politie (de korpschef), verweerder,

gemachtigden: mr. F. Hoiting en [naam 1] .

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over deelname aan de tijdelijke Regeling vervroegd uittreden sector Politie (RVU).
1.1.
Met het besluit van 6 maart 2024 (primair besluit) heeft de korpschef eisers verzoek om deel te nemen aan de RVU afgewezen, omdat hij daarvoor te weinig 'zware' dienstjaren in de zin van artikel 29c van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) zou hebben.
1.2.
Met het bestreden besluit van 26 augustus 2024 op het bezwaar van eiser is de korpschef bij dat besluit gebleven.
1.3.
De korpschef heeft op eisers beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 1 april 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden. De korpschef werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

Overwegingen

De totstandkoming van de bestreden besluitvorming
2. Eiser werkte vanaf 8 januari 1979 bij de Koninklijke Marechaussee (Kmar) als opsporingsambtenaar. Hij werkte van 1 december 1997 tot en met 2006 bij deze werkgever als opperwachtmeester in executieve dienst. Eiser werkte van 1 december 1997 tot 1 januari 2007 als tactisch rechercheur in executieve dienst bij de Unit Synthetische Drugs (USD), op basis van het 'Convenant landelijke unit synthetische drugs' van 1 september 1997 (Convenant). Eiser is vanaf 1 januari 2007 aangesteld bij de politie, waar hij tot zijn ontslag op 1 februari 2025 werkte als Operationeel Expert.
Eiser heeft de korpschef op 25 januari 2024 verzocht om zijn aantal dienstjaren in Youforce aan te passen, om deel te kunnen nemen aan de RVU. Hij heeft zijn verzoek middels een brief van 6 februari 2024 aangevuld. Meer specifiek heeft hij gesteld dat de jaren dat hij werkzaamheden bij de USD heeft verricht moeten worden aangemerkt als ‘zware’ dienstjaren, waardoor hij in aanmerking komt voor de RVU. De korpschef is naar aanleiding hiervan overgegaan tot de besluitvorming die is weergegeven in de inleiding.
Relevante wet- en regelgeving
3. De relevante wet- en regelgeving in deze zaak is opgenomen in een bijlage, die is gehecht aan deze uitspraak.
Het standpunt van de korpschef
4. Volgens de korpschef komt eiser niet in aanmerking voor deelname aan de RVU, omdat hij niet voldoet aan de voorwaarde dat hij minstens 25 jaren moet zijn aangesteld als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak, zoals bedoeld in artikel 29c, derde lid, van het Bbp. De korpschef stelt dat eiser bij de USD ook niet onder feitelijk gezag van de politie politietaken heeft verricht, zoals bedoeld in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 16 januari 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:120). Hij acht daartoe met name van belang dat de USD geen (organisatie)onderdeel was van de politie, maar een samenwerkingsverband van de politie, de Kmar en een aantal andere (opsporings)diensten. Eiser was door de Kmar ter beschikking gesteld aan de USD en de werkzaamheden vonden plaats onder het gezag van de USD.
Eisers standpunt
5. Volgens eiser heeft hij bij de USD (wel) onder feitelijk gezag van de politie politietaken verricht zoals bedoeld in de uitspraak van de CRvB van 16 januari 2024, en moet de periode van 1 december 1997 tot 1 januari 2007 daarom meetellen bij het bepalen van het aantal 'zware' dienstjaren in de zin van artikel 29c, derde lid, van het Bbp. Op wat eiser aanvoert ter onderbouwing van zijn standpunt wordt – voor zover relevant – in het hiernavolgende ingegaan.
Waar gaat het in deze zaak (niet) over?
6. De voorwaarden om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de RVU staan in artikel 29c van het Bbp. Op grond van artikel 29c, derde lid, aanhef en onder a, van het Bbp moet de ambtenaar ten minste 35 jaren in politiedienst werkzaam zijn, waarvan de betrokkene in totaal ten minste 25 jaren moet zijn aangesteld als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak. Tussen partijen staat vast dat eiser voldoet aan de voorwaarde dat hij ten minste 35 jaren in politiedienst werkte, maar dat hij niet voldoet aan de voorwaarde dat hij ook ten minste 25 jaren moet zijn aangesteld als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak in de strikte zin van de wet. Eiser was als Kmar-medewerker namelijk niet als zodanig aangesteld, waarbij de rechtbank ten overvloede wijst op twee uitspraken van de CRvB van 16 januari 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:113 en ECLI:NL: CRVB:2024:120). De enige vraag die in deze zaak voorligt is daarom – zoals ook met partijen is vastgesteld ter zitting – of een redelijke uitleg van artikel 29c, derde lid, aanhef en onder a, van het Bbp meebrengt dat eisers jaren bij de USD conform de laatstgenoemde uitspraak zijn aan te merken als dienstjaren waarin hij was aangesteld voor de uitvoering van de politietaak. Daarbij is van belang of eiser gedurende die periode onder feitelijk gezag van de politie, politietaken heeft verricht. Als dit het geval is voldoet eiser aan alle voorwaarden voor deelname aan de RVU, zoals ook ter zitting is bevestigd door de korpschef.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat eiser bij de USD politietaken heeft verricht. Dit volgt uit artikel 2 van het Convenant, waarin is opgenomen dat de USD kwalitatieve ondersteuning verzorgt aan kernteams, politieregio’s en bijzondere opsporingsdiensten, en dat de USD na overleg met anderen zelfstandig opsporingsonderzoeken uitvoert, zowel landelijk als regionaal. In de toelichting bij artikel 2 van het Convenant is ook opgenomen dat het uitdrukkelijk de bedoeling is dat de USD opsporingsonderzoeken gaat doen. De rechtbank hecht verder belang aan een mailwisseling tussen eiser en het hoofd van de USD ( [naam 2] ). Eiser heeft daarin een groot aantal feitelijke omstandigheden genoemd die erop duiden dat hij bij de USD politietaken heeft verricht, die vervolgens door [naam 2] in een e-mail van 2 juni 2024 zijn onderschreven. De korpschef heeft deze omstandigheden ook niet betwist.
8. De rechtbank stelt verder vast dat de USD geen zelfstandige juridische entiteit was, maar een bovenregionaal samenwerkingsverband waarin de politie, de Kmar, de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst, de directie Douane en de Economische Controledienst in een organisatorisch verband voor een langere periode samenwerkten ten behoeve van de bestrijding van de productie van en de handel in synthetische drugs. Hoewel de USD – zoals de korpschef nadrukkelijk stelt – strikt genomen geen (organisatie)onderdeel was van de politie, was de USD blijkens artikel 1, tweede lid, van het Convenant en de toelichting bij artikel 5 van het Convenant wel organisatorisch ondergebracht bij het kernteam Zuid-Nederland, waar de USD als een herkenbare eenheid onderdeel van uitmaakte. Blijkens artikel 6 van het Convenant voerde de korpsbeheerder van de politieregio Brabant-Zuid-Oost het beheer over de USD, was de korpschef van die politieregio de voor het functioneren van de USD verantwoordelijke politiechef, en wees de korpsbeheerder een hoofd USD aan die verantwoordelijk was voor de hiërarchische en functionele aansturing van de USD. Blijkens de dossierstukken is hoofdcommissaris [naam 2] aangewezen als hoofd USD. In de toelichting bij artikel 6 van het Convenant is verder opgenomen dat medewerkers van de Kmar ter beschikking worden gesteld aan de USD, en door de leiding van de USD zullen worden aangestuurd wat betreft hun dagelijks in USD-verband te verrichten werkzaamheden. In de e-mail van 2 juni 2024 bevestigt het hoofd USD ( [naam 2] ) ook het volgende over de USD aan eiser:
"Dit in 1997 opgerichte team stond onder leiding van de Politie en het gezag berustte bij het Landelijk Parket vh OM. De leiding vd leverende diensten werden periodiek geïnformeerd omtrent de voortgang. Alle werkzaamheden werden onder leiding van de Politie uitgevoerd (…). Opdrachten van velerlei aard werden in die hiërarchische structuur olv de Politie en het OM naar meer dan volle tevredenheid uitgevoerd door het KMAR contingent".
Naar het oordeel van de rechtbank kan onder bovengenoemde omstandigheden worden geconcludeerd dat eiser bij de USD onder feitelijk gezag van de politie heeft gewerkt. De door de korpschef gestelde omstandigheden dat eiser onder formeel (werkgevers)gezag is blijven staan van de Kmar, en dat hij niet was ingehuurd door de politie, acht de rechtbank daarvoor niet relevant.
9. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat een redelijke uitleg van artikel 29c, derde lid, aanhef en onder a, van het Bbp in eisers geval meebrengt dat de jaren waarin hij bij de USD heeft gewerkt moeten worden aangemerkt als dienstjaren waarin hij als ambtenaar was aangesteld voor de uitvoering van de politietaak. Dit betekent dat eisers periode bij de USD moet worden meegeteld bij de bepaling van het aantal 'zware' dienstjaren, en dat eiser voldoet aan de eis dat hij ten minste 25 jaren moet zijn aangesteld als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak als bedoeld in artikel 29c, derde lid, aanhef en onder a, van het Bbp. De korpschef heeft hem daarom ten onrechte uitgesloten van deelname aan de RVU.

Conclusie en gevolgen

10. Het bestreden besluit is onvoldoende zorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. Het beroep wordt gegrond verklaard, en het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De korpschef wordt opgedragen om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op eisers bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak. Omdat (invulling van) de toekennende beslissing inzicht vereist in alle relevante feiten en omstandigheden, kan de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien. Ook zal zij geen bestuurlijke lus toepassen, omdat dit geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou zijn.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de korpschef aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 187,- vergoeden. De rechtbank veroordeelt de korpschef verder in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de korpschef op om binnen 6 weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op eisers bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt de korpschef op om het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de korpschef in eisers proceskosten tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.H. van der Linden , voorzitter, en mr. S.A.M.L. van de Sande en mr. J.E.C. Vriends, leden, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 12 mei 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bijlage: relevante wet- en regelgeving

Besluit bezoldiging politie
Artikel 29c
[…]
2. Een ambtenaar heeft aanspraak op de uitkering, bedoeld in artikel 29d, indien hij uiterlijk op 31 december 2025 voldoet aan de voorwaarden genoemd in het derde lid en hij
a. op 1 januari 2021 ten minste de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, of
b. de leeftijd van 65 jaar bereikt in de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2025, vanaf het moment dat hij die leeftijd bereikt.
3. De ambtenaar, bedoeld in het tweede lid, is ten minste 35 jaren in politiedienst werkzaam waarvan in totaal ten minste 25 jaren:
a. aangesteld als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak, of
b. aangesteld als ambtenaar voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie in een functie in het domein uitvoering, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling vaststelling LFNP, met uitzondering van de functie Chef Vlieger.
4. Bij de berekening van de 25 jaren, bedoeld in het derde lid, blijft het eerste jaar dat de ambtenaar was aangesteld als aspirant buiten beschouwing.
[…]
6. Als diensttijd in politiedienst doorgebracht worden mede aangemerkt die jaren waarin de ambtenaar aantoonbaar:
a. was aangesteld als algemeen of buitengewoon opsporingsambtenaar van de Koninklijke Marechaussee ;
[…].
Convenant landelijke unit synthetische drugs
Artikel 1 Oprichting en sterkte team
1. In de politieregio Brabant-Zuid-Oost wordt een team van politie, de Koninklijke
Marechaussee, de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst, de directie Douane en de
Economische Controledienst (verder landelijke Unit Synthetische Drugs, USD) opgericht
dat tot doelstelling heeft de productie van en handel in synthetische drugs – zo nodig in
samenwerking met andere politieteams en opsporingsdiensten – te voorkomen en te
bestrijden.
2. Het team zal een aanvangssterkte hebben van 46 fte’s en als een herkenbare eenheid
onderdeel uitmaken van het kernteam Zuid-Nederland.
Artikel 2 Taken van de landelijke Unit Synthetische Drugs
De USD is verantwoordelijk voor de landelijke coördinatie en opschaling van
informatiestromen en fungeert als landelijk aanspreekpunt, ook voor de uitvoering van
internationale verzoeken om rechtshulp, de synthetische drugs betreffende. Hiernaast verzorgt de USD kwalitatieve ondersteuning aan kernteams, politieregio’s en
bijzondere opsporingsdiensten en voert de USJ) na overleg met anderen zelfstandig
opsporingsonderzoeken uit, zowel landelijk als regionaal.
Artikel 5 Gezag over de landelijke Unit Synthetische Drugs
Het bevoegd gezag over de landelijke Unit Synthetische Drugs berust bij de hoofdofficier van justitie te ‘s-Hertogenbosch; deze bedient zich hierbij van dc landelijk coördinerend officier van justitie voor synthetische drugs welke is aangewezen door het college van Procureurs generaal.
Artikel 6 Beheer over de landelijke Unit Synthetische Drugs
1. De korpsbeheerder van de politieregio Brabant-Zuid-Oost voert het beheer over de
landelijke Unit Synthetische Drugs.
2. De korpschef van dc politieregio Brabant-Zuid-Oost is de voor het functioneren van de
USD verantwoordelijke politiechef.
3. De korpsbeheerder wijst een hoofd USD aan die verantwoordelijk is voor de hiërarchische en functionele aansturing van de USD.