ECLI:NL:RBZWB:2025:2838

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 mei 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
23/11025
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de naheffingsaanslag Bpm en verzoek om dwangsom

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm). De rechtbank behandelt drie hoofdpunten: (i) het niet tijdig beslissen door de inspecteur op het bezwaar, (ii) de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 23 november 2023, en (iii) het verzoek om een dwangsom. De zitting vond plaats op 31 maart 2025, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om belanghebbende de gelegenheid te geven aanvullende stukken in te dienen, waarna het onderzoek werd gesloten.

De rechtbank oordeelt dat het beroep wegens niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is, omdat de inspecteur uiteindelijk alsnog op het bezwaar heeft beslist. Het verzoek om een dwangsom wordt afgewezen, omdat de ingebrekestelling onredelijk laat is ingediend. Wat betreft de naheffingsaanslag Bpm, oordeelt de rechtbank dat deze gegrond is. De rechtbank vermindert de naheffingsaanslag van € 7.989 naar € 6.845, en kent belanghebbende een immateriële schadevergoeding van € 2.000 toe wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank bepaalt verder dat de inspecteur het griffierecht en de proceskosten aan belanghebbende moet vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink op 12 mei 2025, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/11025

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] ., gevestigd te [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende dat ziet op (i) het door de inspecteur niet tijdig beslissen op het bezwaar over de naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm), (ii) de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 23 november 2023 op het bezwaar tegen die aanslag en (iii) belanghebbendes verzoek om een dwangsom verband houdend met de bezwaarprocedure tegen die aanslag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 31 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] namens de inspecteur.
1.2.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en belanghebbende in de gelegenheid gesteld een nader stuk in te dienen. Belanghebbende heeft daarvan gebruik gemaakt. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten. Beide partijen hebben verklaard ermee akkoord te zijn dat de rechtbank uitspraak doet zonder een nadere zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep wegens niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is. Belanghebbende heeft geen recht op een dwangsom omdat de ingebrekestelling onredelijk laat is ingediend. Verder is de rechtbank van oordeel dat het beroep tegen uitspraak op bezwaar met betrekking tot de opgelegde naheffingsaanslag Bpm gegrond moet worden verklaard en de naheffingsaanslag Bpm moet worden verminderd.
2.1.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft op 25 maart 2021 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Suzuki Jimny 1.5 Stijl met VIN-nummer [nummer] (de auto), en een bedrag aan Bpm voldaan van € 281.
3.1.
Bij de aangifte is een expertiseverslag gevoegd van Expertise- & taxatiebureau Bol B.V. van 5 maart 2021. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 20.337, gebaseerd op de gemiddelde vraagprijs van vier referentievoertuigen. De taxateur heeft een schadebedrag van € 25.927,95 geconstateerd en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 500.
3.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een rapport van 2 april 2021. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 20.043 de hand van een koerslijst van Xray. De hertaxateur heeft een bedrag aan schade geconstateerd van € 7.123 en daarvan € 5.128 (72%) op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. Hij heeft de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 14.915.
3.3.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 8.451, te verminderen met een extra leeftijdskorting van € 181. Met dagtekening 24 september 2021 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd van € 7.989 aan verschuldigde Bpm.
3.4.
Belanghebbende heeft met dagtekening 1 november 2021 een bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag ingediend. Dit bezwaarschrift is op 2 november 2021 door de inspecteur ontvangen.
3.5.
Belanghebbende heeft met dagtekening 26 oktober 2023 een ingebrekestelling ingediend wegens het niet tijdig nemen van een besluit inzake het bezwaar tegen voornoemde naheffingsaanslag van 24 september 2021. Deze ingebrekestelling is op 27 oktober 2023 door de inspecteur ontvangen.
3.6.
Op 8 november 2023 heeft een telefonisch hoorgesprek plaatsgevonden.
3.7.
Belanghebbende heeft op 20 november 2023 een beroepschrift bij de rechtbank ingediend tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit in verband met het ingediende bezwaarschrift.
3.8.
Met dagtekening 23 november 2023 heeft de inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan. Het bezwaarschrift is ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag is in stand gebleven.

Overwegingen

Het beroep wegens niet tijdig beslissen
4. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
4.1.
Belanghebbende heeft aan deze voorwaarden voldaan. Omdat de inspecteur in de beroepsfase alsnog heeft beslist op het bezwaar, ontvalt het belang aan het door belanghebbende ingestelde beroep echter in zoverre. De rechtbank verklaart het beroep van belanghebbende daarom niet-ontvankelijk voor zover deze is gericht tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar.
4.2.
Het beroep heeft als uitgangspunt van rechtswege mede betrekking op het alsnog genomen besluit van de inspecteur. De rechtbank zal daarom beoordelen of de inspecteur terecht de naheffingsaanslag bij uitspraak op bezwaar heeft gehandhaafd. Verder zal de rechtbank een beslissing nemen over het verzoek om een dwangsom.
Dwangsom
4.3.
Belanghebbende is van mening dat zij recht heeft op een dwangsom omdat de inspecteur in gebreke was tijdig te beslissen. De termijn van twee weken na de ingebrekestelling is verstreken zonder dat uitspraak op bezwaar is gedaan.
De inspecteur stelt dat de ingebrekestelling onredelijk laat is ingediend, aangezien deze bijna twee jaar na het indienen van het bezwaarschrift is ingediend.
4.4.
Of een ingebrekestelling onredelijk laat is, hangt af van de omstandigheden van het geval. Daarbij kan onder meer van belang zijn of het uitblijven van een ingebrekestelling verband hield met bijzondere omstandigheden. [2] Er is geen harde termijn. Wel zijn er richtsnoeren in de jurisprudentie te vinden. Zo heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch [3] overwogen dat – behoudens bijzondere omstandigheden – een termijn van meer dan vier maanden in ieder geval niet tijdig is. Belanghebbende heeft in deze situatie geen bijzondere omstandigheden gesteld die een langere periode van stilzitten rechtvaardigen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de ingebrekestelling onredelijk laat is. In dat geval bestaat geen recht op een dwangsom.
Naheffingsaanslag Bpm
4.5.
Tussen partijen is in geschil de hoogte van de historische nieuwprijs en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat. Verder is in geschil of een waardevermindering wegens een schadeverleden in aanmerking moet worden genomen.
Taxatiemethode
4.6.
Partijen hebben op zijn het erover eens dat de auto meer dan normale gebruiksschade had en dat daarom gebruik kan worden gemaakt van de taxatiemethode. Partijen hebben in dat kader een koerslijst als uitgangspunt gehanteerd en daarop correcties gemaakt.
Nieuwe koerslijst
4.7.
Ter zitting is komen vast te staan dat de auto geen handgeschakelde auto is maar een automaat betreft. De overgelegde koerslijsten zagen echter op een handgeschakelde auto. De rechtbank heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld om na de zitting een nieuwe koerslijst van Xray in te dienen. Op 2 april 2025 heeft belanghebbende de rechtbank laten weten dat een koerslijst van een automaat niet voorhanden is en heeft hij een nieuwe koerslijst van Xray ingediend van een handgeschakelde auto waarop de juiste CO2-uitstoot van de auto staat vermeld.
Historische nieuwprijs
4.8.
De rechtbank stelt vast dat de nieuwe koerslijst een historische nieuwprijs van € 39.713 vermeldt, zoals ook door belanghebbende ter zitting is bepleit. De rechtbank ziet aanleiding om bij deze historische nieuwprijs aan te sluiten. Partijen zijn het erover eens dat – nu er geen koerslijst is van een automaat – de handgeschakelde auto het meest vergelijkbare referentievoertuig is en daarbij dus kan worden aangesloten voor het bepalen van de netto catalogusprijs. Verder wordt in de nieuwe koerslijst uitgegaan van de juiste CO2-uitstoot van de auto, terwijl in eerdere koerslijsten werd uitgegaan van een te lage CO2-uitstoot.
Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat
4.9.
De nieuwe koerslijst vermeldt een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 20.043. De inspecteur is ook van deze handelsinkoopwaarde uitgegaan bij het opleggen van de naheffingsaanslag. De inspecteur heeft op zitting naar voren gebracht dat de handelsinkoopwaarde op een hoger bedrag moet worden vastgesteld omdat de auto een automaat is en niet handgeschakeld. De rechtbank volgt de inspecteur daarin en houdt daarmee rekening bij het bepalen van de hoogte van de handelsinkoopwaarde van de auto.
Schade en schadeverleden
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat alleen een waardevermindering kan worden toegekend voor schade die op het moment van het doen van aangifte nog niet is hersteld. Belanghebbende heeft voor dat geval ter zitting verklaard dat van de door DRZ vastgestelde schade kan worden uitgegaan, maar dat wel een waardevermindering van 100% in aanmerking moet worden genomen gelet op de omvang van de schade, de technische gecompliceerdheid daarvan, de jonge leeftijd van de auto en het aantal gereden kilometers.
4.11.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat in dit geval een hoger percentage aan waardevermindering in aanmerking moet worden genomen. Daarbij heeft de rechtbank gelet op de omstandigheid dat de auto op het moment van het doen van aangifte nog geen jaar oud is en nog maar 2.415 kilometer heeft gereden. Bovendien is sprake van schade aan onderdelen die naar hun aard op dat moment nog maar weinig gebruiksschade hadden. De rechtbank stelt de waardevermindering in goede justitie vast op 85%. De rechtbank ziet geen aanleiding om de vermindering te verhogen tot 100%. De enkele omstandigheid dat uit een brief van de Stichting VbV volgt dat soms een hoger percentage is gehanteerd, onderbouwt niet dat dit ook geldt voor een vergelijkbare auto als de auto van belanghebbende.
4.12.
Verder ziet de rechtbank geen aanleiding om een waardevermindering wegens een schadeverleden in aanmerking te nemen. De rechtbank leidt uit de stukken af dat weliswaar de mogelijkheid bestaat dat de auto een schadeverleden heeft, echter welke waardevermindering daaraan moeten worden toegekend is door belanghebbende verder onvoldoende onderbouwd.
Hoogte naheffingsaanslag
4.13.
Voorgaande leidt tot de conclusie dat de historische nieuwprijs moet worden vastgesteld op € 39.713. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat stelt de rechtbank in goede justitie vast op € 15.500. De rechtbank gaat verder uit van de historische bruto Bpm van € 18.658 zoals op de nieuwe koerslijst staat vermeld. De verschuldigde Bpm bedraagt dan € 7.282, te verminderen met een extra leeftijdskorting van € 156. Belanghebbende heeft op aangifte reeds een bedrag van € 281 voldaan zodat de naheffingsaanslag wordt verlaagd naar € 6.845.
Immateriële schadevergoeding
4.14.
Belanghebbende heeft op 20 november 2023 verzocht om toekenning van een schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.15.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 2 november 2021 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 12 mei 2025. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond 19 maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 2.000. Omdat de bezwaarfase afgerond 25 maanden heeft geduurd en daarmee 19 maanden te lang komt het volledige bedrag voor rekening van de inspecteur.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep wegens niet tijdig beslissen is niet-ontvankelijk. Belanghebbende heeft geen recht op een dwangsom. Het beroep tegen de uitspraak op bezwaar is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar en vermindert de naheffingsaanslag naar € 6.845. Belanghebbende heeft recht op een vergoeding van immateriële schade van € 2.000.
5.1.
Omdat het beroep tegen de uitspraak op bezwaar gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
5.2.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647. [4] In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.108. Nu de rechtbank reeds een proceskostenvergoeding toekent in verband met een gegrond beroep hoeft de stelling van belanghebbende dat hij recht heeft op een proceskostenvergoeding wegens de omstandigheid dat het verweerschrift te laat is ingediend geen behandeling meer.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep wegens niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 6.845;
- wijst het verzoek om een dwangsom af;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 2.000;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 3.108 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 12 mei 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [5]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Vgl. Hoge Raad 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3293.
5.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid, van de AWR.