ECLI:NL:RBZWB:2025:2662

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
2 mei 2025
Zaaknummer
11186195 \ CV EXPL 24-2268 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Akdikan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongerechtvaardigde verrijking en bestuurdersaansprakelijkheid in faillissement van zorgverlener

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen De Zorgtafel B.V. en verschillende gedaagden, waaronder vennootschappen en hun bestuurders. De Zorgtafel vorderde betaling van onbetaalde declaraties die voortvloeiden uit zorgverlening aan een cliënt, waarbij zij stelde dat de gedaagden onterecht zorggelden hadden ontvangen. De rechtbank oordeelde dat De Zorgtafel ongerechtvaardigd was verrijkt, omdat de zorgverlener, die in faillissement was verklaard, betalingen had ontvangen voor zorg die niet was verleend. Echter, de rechtbank wees de vordering af, omdat niet kon worden aangetoond dat de gedaagden als bestuurders van de zorgverlener frauduleus hadden gehandeld of dat er sprake was van misbruik van identiteitsverschil. De Zorgtafel werd veroordeeld in de proceskosten, omdat zij in het ongelijk was gesteld. De uitspraak benadrukt de strenge eisen voor bestuurdersaansprakelijkheid en de voorwaarden voor ongerechtvaardigde verrijking.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 11186195 \ CV EXPL 24-2268
Vonnis van 30 april 2025
in de zaak van
DE ZORGTAFEL B.V.,
gevestigd in Vlissingen,
eisende partij,
hierna te noemen: De Zorgtafel,
gemachtigde: mr. T. Spronk,
tegen

1.[gedaagde 1] B.V.,

gevestigd in [plaats] ,
2.
[gedaagde 2] B.V.,
gevestigd in [plaats] ,
3. de vennootschap onder firma
[gedaagde 3],
gevestigd in [plaats] ,
4.
[gedaagde 4],
wonend in [plaats] ,
5.
[gedaagde 5],
wonend in [plaats] ,
gedaagde partijen,
hierna te noemen: [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 4] , [gedaagde 5] en samen [gedaagden] ,
gemachtigde: mr. A.J.K. Fluit.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 oktober 2024 en de daarin genoemde stukken
- de akte overlegging producties van [gedaagden]
- de akte overlegging producties van De Zorgtafel
- de mondelinge behandeling van 1 april 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt en waarbij de gemachtigden van partijen spreekaantekeningen hebben voorgedragen en overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Zorgtafel, [gedaagde 3] en [zorgverlener] B.V. (hierna: [zorgverlener] ) zijn zorgverleners. [gedaagde 4] en [gedaagde 5] zijn de vennoten van [gedaagde 3] . [gedaagde 4] is bestuurder en enig aandeelhouder van [gedaagde 1] en [gedaagde 5] vervult deze rol bij [gedaagde 2] . [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn op hun beurt bestuurders van [zorgverlener] .
2.2.
Vóór januari 2023 verleent [zorgverlener] zorg aan [client], gefinancierd vanuit haar persoonsgebonden budget (hierna: pgb). In januari en februari 2023 verleent De Zorgtafel deze zorg. Van maart tot en met juni 2023 verleent [zorgverlener] opnieuw zorg aan [client] , waarna De Zorgtafel vanaf juli 2023 de zorgverlening weer overneemt.
2.3.
De Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) verricht betalingen aan zowel De Zorgtafel als [zorgverlener] over de maanden januari, februari, juli en augustus 2023. De SVB betaalt over deze maanden in totaal € 20.160,00 aan [zorgverlener] . De declaraties van De Zorgtafel over de maanden oktober, november en december 2023, met een totaalbedrag van € 16.125,00, blijven onbetaald. Het pgb van [client] is daarvoor niet voldoende. In oktober 2023 neemt De Zorgtafel telefonisch contact op met [zorgverlener] over deze situatie.
2.4.
In de jaarrekening van [zorgverlener] over 2022 staat voor zover relevant:

Informatie met betrekking tot de continuïteit
In 2023 is een groot deel van de cliënten overgegaan naar een andere organisatie met als gevolg een afname van de omzet in 2023 terwijl de (huur)kosten niet zijn afgenomen.
2.5.
[gedaagde 3] is op 1 september 2023 opgericht. Op 26 maart 2024 is [zorgverlener] in staat van faillissement verklaard. In het faillissementsverslag van [zorgverlener] van 2 januari 2025 staat:

7.6 Paulianeus handelen
Toelichting11-04-2024
In (standaard-)onderzoek. Aandacht is daarbij o.a. voor het feit dat er in september 2023 een VOF is opgericht die werkzaamheden heeft overgenomen/voortgezet die voorheen door de BV werden verricht.
Toelichting08-10-2024
Mijn opmerking in het vorig verslag over overname/ voortzetting van werkzaamheden blijkt prematuur geweest te zijn. In die zin dat de werkzaamheden die “voortgezet” zijn, slechts een beperkt onderdeel waren van de werkzaamheden van failliet, dat pas in de nieuwe situatie echt opgepakt en uitgebreid is.
2.6.
Op 20 maart 2025 legt een oud-werkneemster van [zorgverlener] op verzoek van De Zorgtafel telefonisch een verklaring af. Deze verklaring legt de gemachtigde van De Zorgtafel schriftelijk vast en de oud-werkneemster ondertekent deze. In de verklaring staat voor zover relevant:

Het is pertinent onjuist dat ik een zevental beschermd wonen-cliënten heb meegenomen.(…)
Toen ik bij [zorgverlener] wegging, heb ik slechts twee cliënten voor ambulante zorg, met een lage indicatie, meegenomen.

3.Het geschil

3.1.
De Zorgtafel vordert dat [gedaagden] hoofdelijk wordt veroordeeld om € 19.853,36 te betalen aan De Zorgtafel, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 16.125,00 vanaf 9 februari 2024. Daarnaast eist De Zorgtafel dat [gedaagden] hoofdelijk wordt veroordeeld in de proceskosten. Tot slot wil De Zorgtafel de mogelijkheid krijgen om het vonnis meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld (uitvoerbaar bij voorraad).
3.2.
De Zorgtafel stelt dat haar declaraties niet zijn betaald door de SVB, omdat [zorgverlener] ten onrechte betalingen van de SVB heeft ontvangen. Volgens De Zorgtafel moeten [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5] , als (indirect) bestuurders van [zorgverlener] , haar schade vergoeden, omdat zij (opzettelijk) onterechte declaraties hebben ingediend en de zorggelden hebben behouden. Verder stelt De Zorgtafel dat ook [gedaagde 3] , net als [gedaagde 4] en [gedaagde 5] als vennoten, haar schade moeten vergoeden, omdat de bedrijfsactiviteiten van [zorgverlener] zijn overgedragen aan [gedaagde 3] met als enige doel het frustreren van verhaalsmogelijkheden.
3.3.
[gedaagden] vindt dat de vordering van De Zorgtafel moet worden afgewezen en dat De Zorgtafel in de proceskosten moet worden veroordeeld. Volgens [gedaagden] heeft De Zorgtafel geen vordering op [zorgverlener] , omdat er geen (contractuele) relatie bestaat tussen De Zorgtafel en [zorgverlener] . Daarnaast betwisten [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5] dat met opzet is gehandeld, omdat [zorgverlener] pas na contact met De Zorgtafel ontdekte dat onterecht betalingen van de SVB waren ontvangen. Tot slot voeren [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5] aan dat [gedaagde 3] is opgericht om de twee typen zorgverlening te scheiden en deze oprichting niets te maken heeft met een naderend faillissement.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering van De Zorgtafel wordt afgewezen. Hierna licht de kantonrechter dit oordeel toe.
Ongerechtvaardigde verrijking
4.2.
De eerste vraag is of er sprake is van ongerechtvaardigde verrijking. De wet bepaalt dat degene die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, verplicht is, voor zover dit redelijk is, om de schade van die ander te vergoeden. [1] Hiervoor moeten vier voorwaarden zijn vervuld: (1) verarming, (2) verrijking, (3) ongerechtvaardigd zijn van de verrijking en (4) verband tussen verarming en verrijking. Verarming betekent dat het vermogen is afgenomen, terwijl verrijking inhoudt dat het vermogen is toegenomen. Een verrijking is ongerechtvaardigd wanneer er geen redelijke grond voor de verrijking bestaat. Tussen de verarming van de een en de verrijking van de ander moet er een voldoende verband zijn.
4.3.
De kantonrechter oordeelt dat [zorgverlener] ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van De Zorgtafel. Verarming doet zich voor, omdat de declaraties van De Zorgtafel over oktober, november en december 2023 onbetaald zijn gebleven. Verrijking is ook aanwezig, aangezien [zorgverlener] meerdere declaraties betaald heeft gekregen. Deze verrijking is ongerechtvaardigd, omdat [zorgverlener] in de maanden januari, februari, juli en augustus 2023 geen zorg heeft verleend aan [client] , maar hiervoor wel betalingen heeft ontvangen. Tussen de verarming van De Zorgtafel en de verrijking van [zorgverlener] bestaat een voldoende verband. Als [zorgverlener] in de laatstgenoemde maanden niet ten onrechte betaald had gekregen, zou het pgb van [client] toereikend zijn geweest om de declaraties van De Zorgtafel te betalen. De omstandigheid dat De Zorgtafel betaling van haar declaraties kan vorderen van de SVB of van [client] staat niet in de weg aan de toewijsbaarheid van een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking. [2] De Zorgtafel is namelijk niet verplicht om op een andere wijze haar verarming ongedaan te maken.
Externe bestuurdersaansprakelijkheid
4.4.
De vervolgvraag is of [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5] als (indirect) bestuurders van [zorgverlener] aansprakelijk zijn voor de schade die De Zorgtafel lijdt door de ongerechtvaardigde verrijking van [zorgverlener] . Het uitgangspunt is dat wanneer een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, alleen die vennootschap aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Slechts onder bijzondere omstandigheden is ook een bestuurder aansprakelijk. Voor het aannemen van bestuurdersaansprakelijkheid is vereist dat de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Dit stelt hogere eisen aan de vaststelling van aansprakelijkheid dan normaal gesproken het geval is. Of een bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, hangt af van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval. [3]
4.5.
De Zorgtafel stelt dat de (indirect) bestuurders van [zorgverlener] frauduleus hebben gehandeld door (met opzet) onterecht zorggelden te declareren en deze niet terug te betalen. Hoewel vast staat dat [zorgverlener] over de maanden januari, februari, juli en augustus 2023 ten onrechte zorggelden heeft ontvangen en deze niet heeft terugbetaald, is niet gebleken dat er sprake is van frauduleus handelen. De onterecht ontvangen zorggelden zijn het gevolg van het niet tijdig stopzetten van de zorgovereenkomsten met [client] . Dit wijst op een administratieve fout, maar dat betekent niet automatisch dat er sprake is van fraude of opzet. Daar is meer voor nodig. Hetzelfde geldt voor het niet terugbetalen van de zorggelden. Het niet onderkennen dat ten onrechte betalingen zijn ontvangen, wijst niet zonder meer op fraude of opzet. Relevant hierbij is verder dat [zorgverlener] pas in oktober 2023 door De Zorgtafel op de onterechte betalingen is aangesproken en nergens uit blijkt dat [zorgverlener] deze betalingen daarvoor had ontdekt. In oktober 2023 was het voor [zorgverlener] (onweersproken) al niet meer mogelijk om de zorggelden terug te betalen gezien de financiële situatie van [zorgverlener] .
4.6.
De Zorgtafel heeft nog een schriftelijke verklaring van een oud-werkneemster van [zorgverlener] overgelegd. Deze oud-werkneemster verklaart niet over de onterecht ontvangen zorggelden die in deze zaak centraal staan. Daarom kan deze verklaring geen onderbouwing zijn van het door De Zorgtafel gestelde frauduleus handelen van de (indirect) bestuurders van [zorgverlener] .
4.7.
Het niet (tijdig) stopzetten van de zorgovereenkomsten en het niet (tijdig) onderkennen van de onterechte betalingen is, gelet op de hoge eisen die gelden bij externe bestuurdersaansprakelijkheid, onvoldoende om te concluderen dat de (indirect) bestuurders een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. De conclusie is dat [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5] (op de grond van externe bestuurdersaansprakelijkheid) niet aansprakelijk zijn voor de schade die De Zorgtafel lijdt door de ongerechtvaardigde verrijking van [zorgverlener] .
Misbruik van identiteitsverschil
4.8.
De laatste vraag is of [gedaagde 3] , en [gedaagde 4] en [gedaagde 5] als vennoten van [gedaagde 3] , aansprakelijk zijn voor de schade van De Zorgtafel vanwege misbruik van identiteitsverschil. Van misbruik van identiteitsverschil is sprake wanneer iemand met zeggenschap over twee rechtspersonen de ondernemingsactiviteiten van de ene rechtspersoon laat eindigen en deze activiteiten voortzet met de andere rechtspersoon met het doel om schuldeisers te benadelen. Deze handelswijze is onrechtmatig tegenover schuldeisers. De (rechts)personen die hiervoor verantwoordelijk zijn, zijn dan verplicht om de schade te vergoeden die schuldeisers hierdoor lijden. [4]
4.9.
Vast staat dat [gedaagde 4] en [gedaagde 5] zeggenschap hadden over zowel [zorgverlener] als [gedaagde 3] . Niet is gebleken dat [gedaagde 3] alle activiteiten van [zorgverlener] , of een groot deel daarvan, heeft overgenomen. Uit het faillissementsverslag van [zorgverlener] blijkt dat slechts een beperkt deel van de werkzaamheden van [zorgverlener] door [gedaagde 3] is voortgezet, zonder dat dit verslag verduidelijkt welke werkzaamheden dit zijn. Dat alle of een groot deel van de activiteiten van [zorgverlener] zijn overgenomen door [gedaagde 3] blijkt niet uit de schriftelijke verklaring van de oud-werkneemster van [zorgverlener] en ook niet uit de jaarrekening van [zorgverlener] over 2022. De oud-werkneemster verklaart alleen dat de cliënten van [zorgverlener] niet (allemaal) naar haar zijn gegaan. Uit de jaarrekening blijkt dat cliënten van [zorgverlener] naar een andere organisatie zijn gegaan, maar niet naar welke organisatie. De redenering van De Zorgtafel dat dit [gedaagde 3] moet zijn, omdat de cliënten niet naar de oud-werkneemster zijn gegaan, gaat niet op. Als de cliënten niet naar de oud-werkneemster zijn gegaan, kunnen zij namelijk ook naar een andere zorgverlener dan [gedaagde 3] zijn gegaan. Uit de omstandigheid dat [gedaagde 3] een beperkt deel van de werkzaamheden van [zorgverlener] heeft overgenomen, kan niet worden geconcludeerd dat dit is gebeurd met het doel om De Zorgtafel (of andere schuldeisers) te benadelen. Het voortzetten van bepaalde werkzaamheden door [gedaagde 3] kan namelijk om andere redenen plaatsvinden, zoals wat [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5] gemotiveerd aanvoeren: het waarborgen van de continuïteit van de zorgverlening en het scheiden van de typen zorgverlening.
4.10.
Ook uit het feit dat [gedaagde 3] op 1 september 2023 is opgericht, terwijl [zorgverlener] op 26 maart 2024 in staat van faillissement is verklaard, kan niet de conclusie worden getrokken dat dit is gebeurd met het doel om De Zorgtafel (of andere schuldeisers) te benadelen. Hoewel de laatste onterechte betaling aan [zorgverlener] in augustus 2023 heeft plaatsgevonden, is niet gebleken dat [zorgverlener] vóór de oprichting van [gedaagde 3] wist van de onterechte betalingen. [zorgverlener] is pas in oktober 2023 door De Zorgtafel aangesproken op de onterechte betalingen en nergens blijkt uit dat [zorgverlener] dit daarvoor had ontdekt.
4.11.
Misbruik van identiteitsverschil kan dus niet worden vastgesteld. Dat betekent dat [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5] (ook op de grond van misbruik van identiteitsverschil) niet aansprakelijk zijn voor de schade die De Zorgtafel lijdt door de ongerechtvaardigde verrijking van [zorgverlener] .
Proceskosten
4.12.
De Zorgtafel is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
947,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering van De Zorgtafel af,
5.2.
veroordeelt De Zorgtafel in de proceskosten van € 947,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als De Zorgtafel niet tijdig aan de proceskostenveroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. Akdikan en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2025.

Voetnoten

1.Artikel 6:212 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
2.HR 27 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:AG7249.
3.HR 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:470.
4.HR 13 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7480 en HR 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2285.