Op 20 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de belastingdienst. De zaak betreft de aanslag IB/PVV 2020 van de belanghebbende, die in 2020 zowel in Nederland als in Brazilië woonde en werkte. De rechtbank had eerder, op 29 januari 2024, een tussenuitspraak gedaan en de Hoge Raad verzocht om een prejudiciële beslissing over de toepassing van heffingskortingen in situaties waarin een belastingplichtige slechts een deel van het jaar binnenlands belastingplichtig is. De Hoge Raad heeft op 15 november 2024 uitspraak gedaan, wat leidde tot een herbeoordeling van de aanslag door de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende recht heeft op hogere bedragen aan heffingskortingen dan eerder door de inspecteur was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur rekening moest houden met een algemene heffingskorting van € 1.276, een arbeidskorting van € 2.585 en een inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) van € 1.973. Dit resulteert in een totale heffingskorting van € 5.834. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en verminderde de aanslag IB/PVV 2020. Tevens werd de inspecteur veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de belanghebbende, die in totaal € 4.922 bedragen, en het griffierecht van € 50 moest vergoeden.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep. De rechtbank heeft de zaak behandeld in enkelvoudige kamer en de uitspraak is gedaan door rechter S.A.J. Bastiaansen, in aanwezigheid van griffier F.E.M. Houben.