ECLI:NL:RBZWB:2025:236

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
BRE - 22 _ 4927
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke geschil over arbeidskorting en heffingskortingen na buitenlandse periode

Op 20 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de belastingdienst. De zaak betreft de aanslag IB/PVV 2020 van de belanghebbende, die in 2020 zowel in Nederland als in Brazilië woonde en werkte. De rechtbank had eerder, op 29 januari 2024, een tussenuitspraak gedaan en de Hoge Raad verzocht om een prejudiciële beslissing over de toepassing van heffingskortingen in situaties waarin een belastingplichtige slechts een deel van het jaar binnenlands belastingplichtig is. De Hoge Raad heeft op 15 november 2024 uitspraak gedaan, wat leidde tot een herbeoordeling van de aanslag door de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende recht heeft op hogere bedragen aan heffingskortingen dan eerder door de inspecteur was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur rekening moest houden met een algemene heffingskorting van € 1.276, een arbeidskorting van € 2.585 en een inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) van € 1.973. Dit resulteert in een totale heffingskorting van € 5.834. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en verminderde de aanslag IB/PVV 2020. Tevens werd de inspecteur veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de belanghebbende, die in totaal € 4.922 bedragen, en het griffierecht van € 50 moest vergoeden.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep. De rechtbank heeft de zaak behandeld in enkelvoudige kamer en de uitspraak is gedaan door rechter S.A.J. Bastiaansen, in aanwezigheid van griffier F.E.M. Houben.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/4927

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] ( [land] ), belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Verdere procesverloop

1. Op 29 januari 2024 heeft de rechtbank in deze zaak een tussenuitspraak gedaan (de tussenuitspraak). [1] De rechtbank heeft de Hoge Raad verzocht door middel van een prejudiciële beslissing een vraag te beantwoorden (de prejudiciële vraag) en iedere verdere beslissing aangehouden totdat de Hoge Raad naar aanleiding van de prejudiciële vraag uitspraak heeft gedaan.
1.1.
Op 15 november 2024 heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan [2] en antwoord gegeven op de prejudiciële vraag. De rechtbank heeft partijen vervolgens in de gelegenheid gesteld om hun zienswijze op het arrest van de Hoge Raad aan de rechtbank kenbaar te maken. De inspecteur heeft op 20 december 2024 zijn zienswijze aan de rechtbank kenbaar gemaakt. De gemachtigde heeft geen zienswijze kenbaar gemaakt. De zienswijze van de inspecteur is in kopie aan de wederpartij gestuurd.
1.2.
Bij brief van 8 januari 2025 is het onderzoek gesloten en een uitspraak aangekondigd.

Feiten (ingelast uit de tussenuitspraak)

2. Belanghebbende, geboren in 1968, woonde van 1 januari 2020 tot 31 juli 2020 in Nederland (de binnenlandse periode) en van 31 juli 2020 tot 31 december 2020 in Brazilië (de buitenlandse periode).
2.1.
Belanghebbende was in de binnenlandse periode in loondienst werkzaam voor [stichting]. Het loon van belanghebbende over de binnenlandse periode bedraagt € 29.972. Gedurende de binnenlandse periode was belanghebbende verzekerd en premieplichtig voor de volksverzekeringen in Nederland.
2.2.
Belanghebbende was in de buitenlandse periode ook in loondienst werkzaam. Het loon van belanghebbende over de buitenlandse periode bedraagt € 21.597.
2.3.
Belanghebbende kan voor de buitenlandse periode niet worden aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige in de zin van artikel 7.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001).
2.4.
De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2020 op basis van het belastbaar inkomen uit werk en woning uit de door belanghebbende ingediende aangifte vastgesteld. Bij de vaststelling van de aanslag IB/PVV 2020 heeft de inspecteur rekening gehouden met een algemene heffingskorting van € 562, een arbeidskorting van € 1.954, en een inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) van € 1.994. Bij de berekening van het inkomstenbelastingdeel (IB-deel) en het premiedeel van de heffingskortingen is de inspecteur uitgegaan van het wereldinkomen (€ 51.569) van belanghebbende.

Verdere overwegingen

3. Tussen partijen is uitsluitend de hoogte van de arbeidskorting, inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) en de algemene heffingskorting in geschil.
3.1.
De prejudiciële beslissing van de Hoge Raad biedt duidelijkheid. Voor een persoon die slechts gedurende een deel van het jaar binnenlands belastingplichtig is geweest en de rest van het jaar in het geheel niet belastingplichtig is geweest in Nederland, moeten het inkomstenbelasting- en premiedeel van de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting, en het premiedeel van de algemene heffingskorting, ook onder de met ingang van 2019 geldende wettelijke regeling, uitsluitend worden berekend op basis van het arbeidsinkomen respectievelijk het belastbare inkomen uit werk en woning dat is genoten in de periode van binnenlandse belastingplicht.
3.2.
Volgens het nadere standpunt van de inspecteur kan voor de hoogte van de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, en de IACK worden aangesloten bij bedragen die resulteren uit de berekeningen van belanghebbende, als opgenomen in overweging 3.1. van de tussenuitspraak. De rechtbank zal dat volgen. Dat betekent dat belanghebbende als uitgangspunt recht heeft op een algemene heffingskorting van € 1.276, een arbeidskorting van € 2.585 en een IACK van € 1.973.
3.3.
De inspecteur is, na uitspraak op bezwaar, uitgegaan van een bedrag aan heffingskorting van € 4.510, bestaande uit algemene heffingskorting van € 562, arbeidskorting van € 1.954, en IACK van € 1.994. Dat is dus te weinig. Dat betekent dat rekening moet worden gehouden met een hoger bedrag aan heffingskorting. De totale heffingskorting wordt dan € 5.834 (algemene heffingskorting € 1.276, arbeidskorting € 2.585 en IACK € 1.973).

Conclusie en gevolgen

3.4.
Het beroep is gegrond. De aanslag IB/PVV 2020 moet worden verminderd in die zin dat daarbij rekening wordt gehouden met de hogere bedragen aan algemene heffingskorting en arbeidskorting en het lagere bedrag aan IACK.
3.5.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50 aan haar vergoeden. Belanghebbende krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten in de bezwaar- en beroepsfase.
3.6.
De proceskostenvergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht berekend. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de procedure in beroep een afwijkend verloop heeft gehad doordat de rechtbank prejudiciële vragen heeft voorgelegd aan de Hoge Raad. De proceskostenvergoeding wordt vastgesteld op in totaal € 4.922, gebaseerd op de volgende uitgangspunten:
  • wat betreft de bezwaarfase: 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor de aanwezigheid bij het hoorgesprek;
  • wat betreft het proces bij de rechtbank: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de aanwezigheid ter zitting;
  • wat betreft de prejudiciële procedure bij de Hoge Raad: 2 punten voor de schriftelijke opmerkingen naar aanleiding van de voorgelegde prejudiciële vraag;
  • een waarde per punt in de bezwaarfase van € 647, een waarde per punt in de beroepsfase van € 907 en een wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de aanslag IB/PVV 2020 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.972 en een premie-inkomen van € 20.248 waarbij rekening wordt gehouden met € 5.834 heffingskorting;
  • veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 4.922 aan proceskosten aan belanghebbende;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 20 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Rechtbank Zeeland-West-Brabant 29 januari 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:467.
2.Hoge Raad 15 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1660.