ECLI:NL:RBZWB:2025:2249

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
BRE 24/1431
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens termijnoverschrijding in belastingzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 maart 2025 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie. De belanghebbende, een BV, had op 7 december 2023 een brief gestuurd naar de belastingdienst, die op 11 december 2023 was ontvangen. Deze brief werd door de inspecteur als beroepschrift aangemerkt en doorgestuurd naar de rechtbank. De rechtbank oordeelde echter dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was omdat het te laat was ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en eindigde op 24 november 2023. De rechtbank stelde vast dat de brief van de belanghebbende pas na deze termijn was ontvangen, waardoor het beroep niet tijdig was ingediend.

De rechtbank beoordeelde ook of het te laat indienen van het beroepschrift verontschuldigbaar was. De belanghebbende voerde aan dat de gemachtigde pas op 7 december 2023 op de hoogte was gesteld van een relevant arrest van de Hoge Raad. De rechtbank oordeelde echter dat deze reden geen verontschuldiging vormde voor de termijnoverschrijding. Er was geen sprake van omstandigheden die aan de belanghebbende konden worden toegerekend, waardoor de rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was. De rechtbank heeft het bestreden besluit in stand gelaten en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/1431

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] BV, uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. Belanghebbende heeft op 7 december 2023 een brief gestuurd, ontvangen bij de belastingdienst op 11 december 2023. De brief is aangemerkt als reactie op de uitspraak op bezwaar van 13 oktober 2023 over de boete die is opgelegd bij de naheffingsaanslag omzetbelasting met [aanslagnummer]. De inspecteur heeft de brief aangemerkt als een beroepschrift en doorgezonden naar de rechtbank, omdat de rechtbank bevoegd is het beroepschrift te behandelen.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is omdat het te laat is ingediend en het te laat indienen niet verschoonbaar is. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Toetsingskader
3. Voor het indienen van een beroepschrift geldt een termijn van zes weken. [1] Deze termijn begint op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar. [2] Maar als de dagtekening een datum is vóór de datum waarop de uitspraak op bezwaar is verzonden, begint deze termijn op de dag na de dag van verzending.
Een beroepschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [3] Wanneer het beroepschrift (aangetekend of niet-aangetekend) met de gewone post [4] wordt verstuurd, is het bij ontvangst na het einde van de termijn onder voorwaarden ook tijdig ingediend. [5] Die voorwaarden zijn dat het beroepschrift voor het einde van de termijn op de post is gedaan én het niet later dan een week na afloop van de termijn bij de rechtbank is ontvangen.
3.1.
Als iemand een beroepschrift te laat indient, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het beroepschrift verontschuldigbaar is. Dan laat de rechtbank niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. [6]
Is het beroep te laat ingediend?
4. Vast staat dat de dagtekening van de uitspraak op bezwaar 13 oktober 2023 is. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending ervan later dan die datum heeft plaatsgevonden. De termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde dus op 24 november 2023.
4.1.
De brief van belanghebbende is door de inspecteur op 11 december 2023 ontvangen. Het beroepschrift is dus niet tijdig ingediend.
Is het te laat indienen verontschuldigbaar?
5. Belanghebbende heeft hiervoor de volgende reden gegeven. De gemachtigde van belanghebbende is pas op 7 december 2023 op de hoogte gesteld van een arrest van de Hoge Raad van 31 maart 2023. [7] Belanghebbende stelt dat de inspecteur hiervan ook op de hoogte had moeten zijn bij de eerdere bezwaarschriften. Belanghebbende heeft meteen na kennisneming van dit arrest wederom bezwaar gemaakt.
5.1.
De door belanghebbende genoemde reden is geen verontschuldiging voor dit verzuim. Er is geen sprake van niet aan belanghebbende toe te rekenen omstandigheden die tot gevolg hadden dat het beroepschrift na de termijn is ingediend. De rechtbank acht ook geen sprake van geringe verwijtbaarheid aan de zijde van belanghebbende. Een na het einde van de beroepstermijn opgekomen reden kan niet bewerkstelligen dat een overschrijding van de beroepstermijn alsnog verschoonbaar wordt. [8] Dat de gemachtigde pas op 7 december 2023 – na afloop van de beroepstermijn – kennis had van het arrest van de Hoge Raad van 31 maart 2023 vormt dus geen grond om te oordelen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Dit is geen omstandigheid waaruit volgt dat belanghebbende tijdens de beroepstermijn niet tijdig beroep kon instellen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van L.J. Sijtsma, griffier, op 31 maart 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Awb.
2.Dit volgt uit artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
3.Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
4.Onder gewone post wordt verstaan door PostNL of door ieder ander bij de Autoriteit Consument en Markt geregistreerd postvervoerbedrijf.
5.Dit volgt uit artikel 6:9, tweede lid, van de Awb.
6.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.
7.Hoge Raad 31 maart 2023, zaaknummer 20/04198, ECLI:NL:HR:2023:491.
8.Vgl. Hoge Raad 11 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1368 en Hoge Raad 28 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW4062.