ECLI:NL:RBZWB:2025:2208

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
25/357 GEMWT VV en 25/358 GEMWT
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van de Alcoholwetvergunning van een horecabedrijf vanwege slecht levensgedrag en de gevolgen van een strafrechtelijke veroordeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 april 2025 uitspraak gedaan over de intrekking van de Alcoholwetvergunning van een horecabedrijf in Breda. Verzoeker, de eigenaar van het horecabedrijf, had beroep ingesteld tegen het besluit van de burgemeester van Breda, die op 19 december 2024 de vergunning had ingetrokken vanwege slecht levensgedrag. Dit besluit was gebaseerd op een veroordeling van verzoeker door de strafrechter voor verkrachting, die nog niet onherroepelijk was, maar wel als voldoende grond werd gezien om de vergunning in te trekken. De burgemeester had geconstateerd dat verzoeker niet voldeed aan de eis dat een leidinggevende van een horecabedrijf niet in enig opzicht van slecht levensgedrag mag zijn. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester de veroordeling mocht betrekken bij de beoordeling van verzoekers levensgedrag, en dat het belang van de openbare orde en veiligheid zwaarder woog dan het belang van verzoeker. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/357 GEMWT VV en BRE 25/358 GEMWT

uitspraak van 17 april 2025 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , te [plaats] , verzoeker,

gemachtigde: mr. B.M.C.F. de Groen,
en

de burgemeester van de gemeente Breda, verweerder.

Inleiding

1.1
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 19 december 2024 van de burgemeester (bestreden besluit) over de intrekking van de Alcoholwetvergunning van horecabedrijf [café] aan de [adres 2] in [plaats] . Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 3 april 2025. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.E. de Jong en mr. M. Voesenek.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2.1
Verzoeker exploiteert de [café] sinds medio 2012. De burgemeester heeft verzoeker hiervoor op 6 december 2012 een vergunning op grond van de Drank- en Horecawet (thans: Alcoholwet) verleend.
2.2
Met de brief van 15 augustus 2024 heeft de burgemeester aan verzoeker meegedeeld dat hij voornemens is deze vergunning in te trekken. Door de politie Zeeland-West Brabant is de burgemeester op de hoogte gesteld dat zich ernstige incidenten in verzoekers horecabedrijf de [café] hebben voorgedaan. Daarnaast is door toezichthouders van de gemeente Breda geconstateerd dat verzoeker onder invloed van alcoholhoudende drank werkzaam was als leidinggevende in dat horecabedrijf.
2.3
Met de brief van 20 augustus 2024 heeft verzoeker tegen dit voornemen een zienswijze ingediend.
2.4
Met het primaire besluit van 23 augustus 2024 heeft de burgemeester verzoekers vergunning per direct ingetrokken, omdat sprake is van slecht levensgedrag en gevaar voor de openbare orde, veiligheid en zedelijkheid. De burgemeester vermeldt in dit besluit twee onderzoeken, waarin verzoeker verdachte is, naar aanleiding van een aangifte van verkrachting tijdens carnaval in 2019 (feit 1) en een aangifte van seksueel misbruik in de periode 2007 t/m 2018 (feit 2). Verder vermeldt de burgemeester twee meldingen van seksueel misbruik in de [café] , waarbij verzoeker als eigenaar betrokken is, en acht andere meldingen van incidenten die hij meeweegt in zijn beslissing tot intrekking van de vergunning.
2.5
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.6
Hangende het bezwaar heeft verzoeker aan de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummer 24/6279). De voorzieningenrechter heeft het primaire besluit op 26 september 2024 geschorst tot 2 weken na het besluit op bezwaar.
2.7
Op 11 december 2024 heeft de meervoudige strafkamer van deze rechtbank verzoeker voor feit 1 vanwege verkrachting veroordeelt tot een gevangenisstraf van
24 maanden en hem ontzet van het recht tot uitoefening van het beroep van caféhouder voor vier jaar. Verzoeker is vrijgesproken van feit 2. [1]
2.8
Met het besluit van 17 december 2024 heeft de burgemeester, middels spoedeisende bestuursdwang, de [café] in verband met het vonnis van de strafrechter en de aanvullende Bestuurlijke rapportage van de politie van 13 december 2024, op
13 december 2024 gesloten. Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en hangende het bezwaar aan de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummer 24/8478). Verzoeker heeft dit verzoek later ingetrokken.
2.9
Met het bestreden besluit van 19 december 2024 heeft de burgemeester verzoekers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. De burgemeester verwijst daarbij naar en baseert zich daarbij op het advies van de bezwarencommissie. De burgemeester vindt – in navolging van deze commissie – de veroordeling door de strafrechter van dien aard dat dat de conclusie rechtvaardigt dat verzoeker niet langer voldoet aan het vereiste dat hij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag mag zijn. Het is evident dat het feit waarvoor hij veroordeeld is (het feit) niet gering is en het zegt veel over de betrouwbaarheid van verzoeker om een horecabedrijf op verantwoorde wijze uit te oefenen. Daarbij acht de burgemeester van belang dat uit het strafvonnis volgt dat het feit heeft plaatsgevonden in het horecabedrijf. Daarnaast had verzoeker kunnen en moeten weten dat het feit ertoe kan leiden dat niet wordt voldaan aan het vereiste dat een leidinggevende niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is. Alleen al op basis van dit feit gaat de burgemeester over tot intrekking van de vergunning. Gelet op de grote ernst van het feit ziet de burgemeester geen reden om intrekking onevenredig te achten.

De argumenten van verzoeker

3.1
Verzoeker stelt dat, gelet op de Dienstenrichtlijn en rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), de benadering van de burgemeester in het bestreden besluit willekeurig is, omdat binnen de gemeentelijke kaders de invulling van en de criteria voor het begrip levensgedrag ontbreken.
3.2
De burgemeester heeft aan de intrekking van de vergunning ten grondslag gelegd dat verzoeker is veroordeeld door de strafrechter. Tegen deze veroordeling is hoger beroep ingesteld en is dus nog niet onherroepelijk. Voor het andere ten laste gelegde feit is verzoeker vrijgesproken. Een veroordeling betekent volgens verzoeker niet automatisch dat sprake is van slecht levensgedrag. Een belangrijk detail is dat het feit dat bewezen is verklaard enkel en alleen in het kader van een persoonlijke betrekking is gedaan. Verzoeker vindt het onbegrijpelijk dat een eventueel persoonlijke kwestie wordt betrokken in zijn onderneming. Overigens ontkent hij stellig de strafbare handelingen. Volgens verzoeker is sprake van onzorgvuldig onderzoek en is het begrip slecht levensgedrag ondeugdelijk gemotiveerd.
3.3
Ten aanzien van de andere incidenten stelt verzoeker dat er slechts één melding en één mutatie is terug te voeren op hem. Daar is verder geen onderzoek naar gedaan. Daarnaast is één van de meldingen onjuist en heeft verzoeker naar aanleiding van een andere melding gehandeld en diegene van het terras verwijderd. Die meldingen hadden overigens, gelet op de Handhavingsmatrix, moeten leiden tot een waarschuwing en niet een intrekking.
3.4
Met betrekking tot de vrees voor de openbare orde en veiligheid stelt verzoeker dat de [café] bij uitstek een horecagelegenheid is waar de rechten van de LHBTI-community hoog in het vaandel staan en dat hij het van belang vindt dat iedereen zich veilig kan voelen. Hier wordt ook veel aandacht aan besteed. Als er zich toch incidenten voordoen is zowel verzoeker als het personeel bereid om in te grijpen. Uit niets blijkt het tegendeel. Volgens verzoeker is dan ook de vrees voor de openbare orde en veiligheid onvoldoende onderbouwd en gemotiveerd.

Juridisch kader

4.1
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
4.2
De verder van belang zijnde wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Oordeel van de voorzieningenrechter

5.1
De vraag die de voorzieningenrechter moet beantwoorden is of de burgemeester op goede gronden verzoekers Alcoholwetvergunning heeft ingetrokken. De burgemeester heeft de vergunning ingetrokken omdat verzoeker niet langer aan het vereiste voldoet dat hij niet van slecht levensgedrag mag zijn.
5.2
Op grond van artikel 8 van de Alcoholwet dient een leidinggevende van het horecabedrijf aan de eis te voldoen dat hij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is.
Als niet langer wordt voldaan aan deze eis wordt de vergunning op grond van artikel 31 van de Alcoholwet ingetrokken.
5.3
Uit rechtspraak van de AbRS volgt dat het vereiste dat een leidinggevende of exploitant niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is, ertoe strekt het belang van de veiligheid, de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf te waarborgen. In de terminologie ligt besloten dat het om eerder getoond gedrag gaat dat in het licht van deze motieven niet past bij de verantwoordelijkheid die op een leidinggevende van een horecabedrijf rust. Bij de invulling van de eis over het levensgedrag komt de burgemeester beoordelingsruimte toe.
Indien de voorwaarde dat een betrokkene niet in enig opzicht van slecht levensgedrag mag zijn niet nader is gespecificeerd in een wettelijke regeling, beleidsregels of een ander beleidsstuk en de burgemeester een betrokkene zijn levensgedrag in een concreet geval wil tegenwerpen, moet hij in ieder geval motiveren waarom de feiten en omstandigheden die aan zijn oordeel over het levensgedrag ten grondslag liggen in dat concrete geval relevant zijn voor de exploitatie van een horecabedrijf. Verder mag de toepassing van de voorwaarde dat een betrokkene niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is niet verder gaan dan nodig is om te waarborgen dat horecabedrijven worden geëxploiteerd op een wijze die geen gevaar oplevert voor de veiligheid, de openbare orde en het woon- en leefklimaat. [2]
5.4
De burgemeester heeft in het bestreden besluit gesteld dat het strafvonnis van
11 december 2024 alleen al voldoende grondslag biedt om de intrekking van verzoekers vergunning op te baseren. Uit dit vonnis blijkt volgens de burgemeester dat verzoeker niet langer voldoet aan de eis dat hij niet van slecht levensgedrag mag zijn. Op zitting is namens de burgemeester verder toegelicht dat ook de in het primaire besluit genoemde incidenten zijn betrokken bij deze beoordeling.
5.5
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester de veroordeling van de strafrechter, ondanks dat die veroordeling nog niet onherroepelijk is, heeft mogen betrekken bij de beoordeling van verzoekers levensgedrag [3] . Op basis van die veroordeling kan worden uitgegaan van het vermoeden dat verzoeker dit strafbare feit gepleegd heeft. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester afdoende gemotiveerd dat dit feit relevant is voor de voorwaarde dat verzoeker – eigenaar en exploitant van de [café] – niet van slecht levensgedrag mag zijn. De burgemeester heeft daarbij van doorslaggevend belang mogen achten dat het strafbare feit volgens het strafvonnis is begonnen in de [café] en vervolgens heeft plaatsgevonden boven de [café] in de woning van verzoeker. Bewezen is geacht dat verzoeker tijdens de uitoefening van zijn werk een gast van zijn café heeft verkracht. Om die reden is in het strafvonnis aan verzoeker het recht tot uitoefening van het beroep van caféhouder ontzegd voor de duur van vier jaar. De burgemeester heeft overwogen dat, hoewel de veroordeling nog niet onherroepelijk is, hij mag uitgaan van het vermoeden dat verzoeker dit strafbare feit heeft gepleegd en dat gelet op de aard van het delict en gehanteerde strafmaat, aan het belang van openbare orde en de veiligheid van de gasten van de [café] een groter gewicht moet worden toegekend dan aan het belang van verzoeker. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester deze motivering aan het besluit om de Alcoholwetvergunning in te trekken ten grondslag mocht leggen.
Door de veroordeling voor het strafbare feit komen de eerdere incidenten naar het oordeel van de voorzieningenrechter bovendien in een ander daglicht te staan en dient daaraan een zwaarder gewicht te worden toegekend. Die incidenten ondersteunen de conclusie dat verzoeker niet langer aan voormelde eis dat geen sprake mag zijn van slecht levensgedrag, voldoet.

Conclusie

6.1
Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat de intrekking van verzoekers Alcoholwetvergunning voor de [café] standhoudt. Zij zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.
6.2
Nu het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
6.3
Als gevolg hiervan heeft verzoeker geen recht op vergoeding van het griffierecht of de proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op 17 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Bijlage: Wettelijk kader
Alcoholwet
Artikel 1
1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:
- horecabedrijf: de activiteit in ieder geval bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse;
- leidinggevende:
1̊. de natuurlijke persoon (….), voor wiens rekening en risico het horecabedrijf (…) wordt uitgeoefend;
Artikel 8
1. Leidinggevenden van het horecabedrijf (…) voldoen aan de volgende eisen:
b. zij zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;
Artikel 31
1. Een vergunning wordt door de burgemeester ingetrokken, indien:
b. niet langer wordt voldaan aan de bij of krachtens artikel 8 en 10 geldende eisen;
c. zich in de betrokken inrichting feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven der vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid;
2. Een vergunning kan door de burgemeester worden ingetrokken indien de vergunninghouder de bij of krachtens deze wet gestelde regels, dan wel de aan een vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen, niet nakomt.
Drank- en Horecaverordening Breda 2014 (Verordening)
Artikel 1
3. Drank- en Horeca inrichting: een inrichting in de zin van artikel 1 van de Alcoholwet, daar waar het horecabedrijf wordt uitgeoefend.
Artikel 9
1. Het is verboden in een Drank- en Horeca-inrichting (….) of in een onderdeel daarvan de orde te verstoren of de zedelijkheid te kwetsen of zich daarin in kennelijke staat van dronkenschap te bevinden.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRS van 25 mei 2022 ( ECLI:NL:RVS:2022:1493).
3.De voorzieningenrechter verwijst in dit verband bijvoorbeeld naar de uitspraken van de AbRS van 19 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:132) en 16 december 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:3011).