ECLI:NL:RBZWB:2025:2156

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
24/852
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag forensenbelasting door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 april 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland beoordeeld. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende een aanslag in de forensenbelasting opgelegd voor het jaar 2023, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank behandelt de feiten en omstandigheden rondom de inschrijving van belanghebbende in de Basisregistratie Personen (BRP) en de vraag of hij zijn hoofdverblijf in de gemeente Schouwen-Duiveland had. Belanghebbende stelt dat hij begin 2023 naar de woning in [plaats 1] is verhuisd, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat deze verhuizing daadwerkelijk in 2023 heeft plaatsgevonden. De rechtbank concludeert dat de aanslag forensenbelasting terecht is opgelegd, en verklaart het beroep van belanghebbende ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/852

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] uit [plaats 1], belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 27 november 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende over het jaar 2023 een aanslag in de forensenbelasting opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende tegen deze aanslag ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
Op 10 maart 2025 heeft belanghebbende bankafrekeningen toegestuurd van betalingen in een aantal maanden van 2024.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft belanghebbende deelgenomen. Namens de heffingsambtenaar hebben [naam 1] en [naam 2] deelgenomen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslag forensenbelasting terecht is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de aanslag forensenbelasting terecht opgelegd
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende is eigenaar van een woning aan de [adres 1] te [plaats 2] en sinds een aantal jaren ook van een gemeubileerde woning aan de [adres 2] te [plaats 1]. Hij stond met zijn partner ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) op het adres in [plaats 2].
4.1.
Belanghebbende staat per 15 februari 2023 ingeschreven in de BRP op het adres [adres 2] te [plaats 1].
4.2.
In de bezwaarfase heeft belanghebbende bij e-mail van 11 november 2023 het volgende verklaard:
“(…)
Allereerst, het huis in [plaats 1] is gekocht om daar te wonen. Mijn hoofdverblijf is dus [plaats 1] en dat blijft ook zo, ik voel me hier happy.
Ik heb mij ingeschreven in februari; maar het huis is door jarenlang achterstallig onderhoud erg koud in de winter, gewoon onleefbaar. Betekende dat er heel veel moest gebeuren, nieuwe kozijnen, dubbel glas, etc, etc, etc... En de keuken en de badkamer. Ik ben op weg maar nog lang niet klaar.
Mijn vorige huis in [plaats 2] moet worden verkocht maar daar moet ook nog wat gebeuren, anders is het niet toonbaar voor de verkoop. Twee verbouwingen trek ik financieel niet, dus dat doe ik grotendeels zelf. Ik ben hiervoor een paar dagen nog in [plaats 2].
U vraagt bewijsstukken, daarover het volgende:
Mn tandarts zit in [plaats 3] , dat blijft zo
Mn mondhygiëniste zit in [plaats 2], dat blijft ook zo
Mn huisarts bezoek ik eigenlijk nooit, gelukkig maar, maar begrijp dat ik deze in [plaats 1] moet nemen, ga ik doen.
Overigens heb ik wel een gezondheidsprobleem, 1 van mijn nieren werkt niet goed. Daarvoor heb ik met enige regelmaat contact met de Uroloog in het [ziekenhuis] ([plaats 2]), dat wil ik ook zo houden.
Mn dierenarts voor mn oude hond zit in [plaats 2] en [plaats 3] (universiteitskliniek), dat blijft ook zo
Betreffende mn energie contract over de afgelopen jaren: het verbruik daalt alleen maar , gelukkig, het isoleren werpt zn vruchten af. Maar u mag dat best inzien moet ik even wat voor vogelen met het energiecontract.
U vraagt bankafschriften, misschien begrijpelijk. Maar u begrijpt wellicht dat ik dat een inbreuk op mijn privacy vind: ik hoef toch niet te laten zien waar ik mijn geld aan besteed?
Poststukken: ik bestel nooit wat per internet.
(…)”

Motivering

5. In de regelgeving van de gemeente Schouwen-Duiveland staat dat forensenbelasting wordt geheven van de natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zichzelf of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. Dit staat in artikel 2 van de Verordening forensenbelasting Schouwen-Duiveland 2023 (de Verordening) en gelijkluidend in artikel 223 van de Gemeentewet. Of iemand in de gemeente hoofdverblijf heeft, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.
5.1.
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende in 2023 zijn hoofdverblijf buiten de gemeente Schouwen-Duiveland heeft gehad. De bewijslast dat forensenbelasting mag worden geheven, en dus of belanghebbende géén hoofdverblijf in de woning in [plaats 1] had, rust in beginsel op de heffingsambtenaar. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt met zich dat in dit geval – waarbij het met name gaat over het aandragen van feiten en omstandigheden die moeten dienen ter beantwoording van de vraag ‘waar het middelpunt van iemands leven bevindt’ - een afwijkende verdeling van die bewijslast geldt. Daarom is belanghebbende in dit geval de meest gerede partij om aannemelijk te maken dat hij in 2023 zijn hoofdverblijf in Schouwen-Duiveland had. [1]
5.2.
Belanghebbende stelt dat hij begin 2023 naar de woning in [plaats 1] is verhuisd vanwege een conflict in de relationele sfeer. Daarvoor woonde hij in [plaats 2]. Uit de overgelegde bankafschriften en energierekeningen volgt dat belanghebbende vanaf begin 2023 hoofdverblijf in de woning houdt, aldus belanghebbende.
De heffingsambtenaar betwist dat belanghebbende in 2023 zijn hoofdverblijf had in de woning in [plaats 1]. Voor het jaar 2024 acht de heffingsambtenaar wél aannemelijk dat belanghebbende zijn hoofdverblijf had in de gemeente Schouwen-Duiveland.
5.3.
De rechtbank neemt aan dat belanghebbende op enig moment feitelijk is verhuisd van [plaats 2] naar [plaats 1]. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende echter niet aannemelijk gemaakt dat deze verhuizing heeft plaatsgevonden in 2023, laat staan binnen een periode van negentig dagen na 1 januari 2023. Uit de verklaring van belanghebbende in de bezwaarfase volgt dat hij in 2023 veel in zijn woning in [plaats 2] aanwezig was en dat hij in de omgeving van [plaats 2] en [plaats 3] stond ingeschreven bij een huisartsenpraktijk, tandartspraktijk en gebruik maakte van de diensten van een dierenarts. De door belanghebbende overgelegde bankafschriften zien op een deel van het jaar 2024, zodat daaruit evenmin kan worden opgemaakt dat belanghebbende in 2023 hoofdverblijf hield in [plaats 1]. Belanghebbende heeft ter zitting gesteld dat de woning in [plaats 1] in de aangifte inkomstenbelasting wordt aangegeven in box 1 maar niet te weten vanaf wanneer hij die woning als hoofdverblijf heeft aangemerkt. De overgelegde energierekening ziet op de periode van 15 april 2022 tot en met 2023 zodat daaruit niet kan worden opgemaakt of belanghebbende in 2023 zijn hoofdverblijf in [plaats 1] had. Evenmin heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat hij de woning in [plaats 2] enkel heeft aangehouden met het oog op een aanstaande verkoop en niet meer als hoofdverblijf gebruikte.
5.4.
Het voorgaande betekent dat de aanslag forensenbelasting terecht is opgelegd.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier, op 14 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 23 juli 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2354, r.o. 4.3.