ECLI:NL:RBZWB:2025:212

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
24/4781
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven wegens onvoldoende objectieve onderbouwing

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 januari 2025, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven beoordeeld. Eiseres had op 21 september 2023 een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het Schadefonds, omdat zij slachtoffer en getuige was van ernstig huiselijk geweld. Het primaire besluit van de commissie, gedateerd 11 december 2023, wees de aanvraag af. Eiseres maakte bezwaar, maar het bestreden besluit van 3 mei 2024 verklaarde het bezwaar ongegrond en handhaafde het primaire besluit. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat de commissie op goede gronden heeft besloten de aanvraag af te wijzen.

De rechtbank concludeert dat eiseres niet voldoende objectieve aanwijzingen heeft geleverd om haar claim te onderbouwen. De commissie had vastgesteld dat er onduidelijkheid bestond over de periode waarin het huiselijk geweld zou hebben plaatsgevonden, en dat de medische informatie die eiseres had overgelegd niet voldoende was om de aannemelijkheid van haar verklaring te ondersteunen. De rechtbank benadrukt dat het aan de aanvrager is om met objectieve aanwijzingen aan te tonen dat zij slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. Aangezien eiseres niet aan deze bewijslast heeft voldaan, blijft het bestreden besluit in stand en wordt het beroep ongegrond verklaard. Eiseres krijgt geen proceskostenvergoeding en het griffierecht wordt niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/4781

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 januari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. P. van Baaren,
en

de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (de commissie), verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van de commissie op de aanvraag van eiseres om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (het Schadefonds).
In het besluit van 11 december 2023 (het primaire besluit) heeft de commissie de aanvraag om een uitkering uit het Schadefonds afgewezen. Tegen dit primaire besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 3 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft de commissie het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De commissie heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Bij brief van 23 september 2024 heeft de gemachtigde van eiseres aangegeven dat eiseres en hij geen behoefte hebben aan een zitting. Vervolgens heeft de commissie ook aangegeven dat de rechtbank uitspraak kan doen op basis van de stukken. De rechtbank heeft daarna op 11 december 2024 het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt of de commissie de aanvraag van eiseres op goede gronden heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
1.1.
Eiseres heeft op 21 september 2023 een aanvraag ingediend om een uitkering uit het Schadefonds. Eiseres heeft in deze aanvraag toegelicht dat zij slachtoffer en getuige is geweest van ernstig huiselijk geweld. Zij heeft aan dit geweld psychisch letsel overgehouden.
1.2.
In het primaire besluit heeft de commissie de aanvraag om een uitkering uit het Schadefonds afgewezen. Tegen dit primaire besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Bij haar bezwaarschrift heeft eiseres diverse medische stukken gevoegd. Eiseres heeft haar bezwaar daartegen toegelicht op de hoorzitting van 8 maart 2024. Na de hoorzitting heeft eiseres nog aanvullende stukken ingediend.
1.3.
Met het bestreden besluit heeft de commissie het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Wettelijk kader
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak
Heeft de commissie op goede gronden besloten geen uitkering toe te kennen?
3.1.
Eiseres stelt dat het bestreden besluit onjuist en in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is. De commissie geeft aan dat er geen eenduidigheid is over de periode waarin het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden. De commissie komt tot de conclusie dat de opgave van de jaartallen en de gebeurtenissen niet helemaal overeenkomen. Op zich is deze constatering juist. De conclusie die de commissie hieruit trekt, is echter onjuist.
De moeder van eiseres heeft een uitkering van de commissie gehad wegens tegen haar gepleegd huiselijk geweld. De broer van eiseres heeft eveneens een uitkering van de commissie gehad vanwege het feit dat hij het huiselijk geweld moest waarnemen. Eiseres krijgt geen uitkering, omdat de opgave van de jaartallen niet klopt. Zowel haar moeder als eiseres kunnen zij zich vergissen in de jaartallen. Het feit dat de jaartallen niet corresponderen geeft juist aan dat zij onafhankelijk van elkaar spreken en er geen overleg is tussen partijen. Zij zijn 100 % eerlijk en authentiek. De conclusie van de commissie dat de jaartallen niet overeenstemmen en dat de commissie het daarom niet kan beoordelen, is onjuist. Als de moeder van eiseres slachtoffer is van huiselijk geweld, als de broer van eiseres een uitkering krijgt vanwege het feit dat hij het huiselijk geweld heeft moeten waarnemen, is het heel aannemelijk dat dit ook geldt voor eiseres. Eiseres maakte nota bene deel uit van hetzelfde gezin.
3.2.
De commissie stelt dat eiseres opgeeft dat zij slachtoffer en getuige werd van stelselmatig huiselijk geweld. Hierbij was over een langere periode sprake van frequent fysiek geweld en bedreigingen met geweld. Volgens de commissie is de opgave van eiseres niet aannemelijk geworden. De commissie merkt over de aannemelijkheidsbeoordeling het volgende op. Een geweldsmisdrijf hoeft niet bewezen te worden, maar moet aannemelijk worden gemaakt. De commissie kan bij de beoordeling informatie uit meerdere bronnen betrekken. Het uitgangspunt is dat het slachtoffer verantwoordelijk is voor het onderbouwen van de aanvraag met voldoende objectieve aanwijzingen. Objectieve aanwijzingen zijn afkomstig uit een andere bron dan het slachtoffer zelf. Deze bronnen moeten betrouwbaar en onpartijdig zijn en vanuit een eigen waarneming verklaren.
Ter onderbouwing van de opgave van eiseres is alleen medische informatie beschikbaar. De medische informatie is een onvoldoende objectieve onderbouwing van de opgave van eiseres. In het verslag van de psycholoog is te lezen dat eiseres last heeft van psychische klachten. Uit het verslag blijkt echter niet wat de oorzaak is van de klachten van eiseres. Tijdens de hoorzitting vertelde de begeleidster van eiseres dat niet is vastgesteld waar de psychische klachten vandaag komen. Het lijkt er volgens haar op dat de oorzaak gelegen is in haar traumatische jeugd. Nu uit het verslag van de psycholoog van eiseres niets blijkt over het huiselijk geweld kan dit verslag ook geen bijdrage leveren aan de aannemelijkheid van het door haar opgegeven misdrijf. Daarbij merkt de commissie op dat een behandelaar niet aan waarheidsvinding doet en voor wat betreft de oorzaak van de klachten uitgaat van hetgeen haar cliënte daarover vertelt. De waarde van medische informatie ter onderbouwing van de toedracht is gelet hierop naar zijn aard dus wel beperkt.
Hiernaast is er onduidelijkheid over de periode waarin het door eiseres opgegeven geweld plaatsvond. De opgaven die de commissie van eiseres en haar gemachtigde ontvingen zijn niet eenduidig. Omdat de opgaven ook niet onderbouwd worden met objectieve aanwijzingen blijft de exacte periode onduidelijk. Daarbij komt dat in de beslissingen ten aanzien van de familieleden van eiseres is uitgegaan van de periode van 2002 tot en met 2004, maar eiseres is geboren in 2004. De dossiers van de gezinsleden vormen daarom geen onderbouwing voor het door eiseres meemaken van huiselijk geweld. Voor de periode na de geboorte van eiseres beschikt de commissie niet over objectieve aanwijzingen waaruit aannemelijk wordt dat eiseres getuige en/of slachtoffer was van huiselijk geweld.
3.3.
De rechtbank stelt vast dat slachtoffers van geweldsmisdrijven in aanmerking komen voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven, indien zij slachtoffer zijn van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf en daarbij ernstig lichamelijk letsel hebben opgelopen. [1]
3.4.
De rechtbank stelt vast dat de commissie bij het nemen van beslissingen op een verzoek om uitkering als bedoeld in artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg) beslissingsruimte heeft en daaraan invulling heeft gegeven in de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven (de beleidsbundel). Volgens paragraaf 1.1.2 van de beleidsbundel hoeft een geweldsmisdrijf niet bewezen te worden, maar moet dit aannemelijk worden gemaakt. In de eerste plaats is de feitelijke geweldshandeling van belang. Dat is de handeling waardoor het slachtoffer letsel opliep. Daarnaast moeten voor de aannemelijkheid ook de toedracht van het geweldsmisdrijf, de aanleiding daarvan en de omstandigheden waaronder het geweldsmisdrijf voldoende duidelijk zijn. Een eigen verklaring van het slachtoffer, als dat het enige is, is onvoldoende om de aannemelijkheid vast te stellen. Objectieve aanwijzingen moeten de verklaring van het slachtoffer dan ondersteunen.
3.5.
De rechtbank stelt voorop dat het aan de aanvrager van een uitkering uit het Schadefonds is om met voldoende objectieve aanwijzingen aannemelijk te maken dat zij slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. [2]
De rechtbank stelt vast dat eiseres een brief van [psycholoog] heeft ingediend. Daaruit volgt dat eiseres een behandeling volgt en medicijnen gebruikt. Ook heeft de gemachtigde van eiseres later een toelichting gegeven over de periode waarbinnen het huiselijk geweld zou hebben plaatsgevonden.
3.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de commissie kunnen beslissen dat de aanvraag van eiseres onvoldoende onderbouwd is met objectieve aanwijzingen en de aanvraag daarom niet aannemelijk kon worden geacht.
In het geval van eiseres staat tussen partijen vast dat er in haar gezin sprake is geweest van huiselijk geweld. In de procedure van de broer van eiseres heeft de commissie vastgesteld dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden tussen 2003 en 2004 en in de procedure van de moeder van eiseres wordt gesproken over een periode van 2002 tot en met 2004. Nu eiseres is geboren in 2004, is onduidelijk of zij ook slachtoffer is geworden van het huiselijk geweld.
Daarnaast heeft de commissie er terecht betekenis aan gehecht dat in de brief van de psycholoog geen aanknopingspunten worden gevonden voor de periode waarbinnen het huiselijk geweld plaats heeft gevonden en of eiseres hiervan slachtoffer is geworden. Er is geen andere objectieve informatie overgelegd, waaruit blijkt wat eiseres is overkomen. Dat betekent niet dat wat eiseres over het huiselijk geweld in de periode na 2004 heeft verklaard, niet zou zijn gebeurd. Het leidt de rechtbank slechts tot de conclusie dat eiseres niet aan haar bewijslast heeft voldaan. Dat de broer en de moeder van eiseres wel een uitkering uit het fonds hebben ontvangen, maakt dit naar oordeel van de rechtbank ook niet anders. In die procedures is immers vast komen te staan in welke periode zij slachtoffer van huiselijk geweld zijn geworden. Nu onvoldoende aannemelijk is dat het huiselijk geweld ook na de geboorte van eiseres heeft plaatsgevonden, is onvoldoende aannemelijk dat zij ook slachtoffer hiervan is geworden.

Conclusie en gevolgen

4. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgt eiseres geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiseres het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.I. van Term, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.A. de Roo, griffier, op 17 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Wettelijk kader
Wet schadefonds geweldsmisdrijven:
Artikel 3, eerste lid, onder a
Uitkering kan worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 3, eerste lid, onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven.
2.Vergelijk de uitspraken ABRvS 31 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3543 en ABRvS 13 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2272.