ECLI:NL:RBZWB:2025:194
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een naheffingsaanslag BPM en immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 januari 2025, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V. gevestigd te [plaats], tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst van 18 oktober 2023 beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag voor de belasting op personenauto's en motorrijwielen (BPM) opgelegd van € 2.058, en daarnaast € 13 belastingrente in rekening gebracht. Het bezwaar van belanghebbende werd door de inspecteur ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 4 december 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van belanghebbende, mr. M.U. Sahin, als de inspecteur vertegenwoordigd waren door mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2].
De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag onterecht was en vermindert deze naar € 1.585. Tevens heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding van € 2.000 wegens overschrijding van de redelijke termijn, aangezien de behandeling van het bezwaar en beroep bijna 46 maanden heeft geduurd, terwijl de redelijke termijn twee jaar bedraagt. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en veroordeelt de inspecteur tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van in totaal € 3.108 aan belanghebbende.
De rechtbank concludeert dat de inspecteur onjuist heeft gehandeld door de naheffingsaanslag op basis van een onjuiste waardebepaling op te leggen en dat de overschrijding van de redelijke termijn volledig voor rekening van de inspecteur komt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.