ECLI:NL:RBZWB:2025:1853

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
BRE 24/6364
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek omtrent opstijgen van heteluchtballonnen en de zorgvuldigheid van het besluit van de burgemeester

Deze uitspraak betreft de afwijzing van een handhavingsverzoek door de burgemeester van de gemeente [plaats 2] met betrekking tot het opstijgen van heteluchtballonnen op een perceel tegenover de woning van eiser in [plaats 1]. Eiser, die overlast ondervindt van deze activiteiten, heeft de burgemeester verzocht om handhavend op te treden, omdat hij vermoedt dat de ballonvaarders niet beschikken over de vereiste verklaring van geen bezwaar. De burgemeester heeft het verzoek afgewezen, stellende dat er geen overtredingen zijn geconstateerd en dat er een concreet zicht op legalisering is. Eiser is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak op 19 februari 2025 behandeld en geconcludeerd dat de burgemeester onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld. De rechtbank oordeelt dat de burgemeester niet adequaat heeft onderzocht of er overtredingen van de Regeling burgerluchthavens zijn begaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke controles zijn uitgevoerd en of deze representatief zijn. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de burgemeester op om binnen 12 weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de burgemeester het griffierecht en proceskosten aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6364

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats 1], eiser

(gemachtigde: mr. F.K. van den Akker),
en

de burgemeester van de gemeente [plaats 2], verweerder.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van het handhavingsverzoek van eiser met betrekking tot het opstijgen van heteluchtballonnen op het perceel [perceel] te [plaats 1] (het perceel) tegenover zijn woning. De burgemeester heeft dat besluit genomen. Eiser is het niet eens met de afwijzing van zijn handhavingsverzoek. Hij voert daartoe beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van het handhavingsverzoek.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het besluit van de burgemeester niet in stand kan blijven. Eiser krijgt dus gelijk en het beroep is dus gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Onder 2. en 2.1 staan het procesverloop in deze zaak en de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 3. Daarbij gaat de rechtbank in op de vraag of de burgemeester zorgvuldig heeft onderzocht of op het perceel artikel 18, tweede lid, van de Regeling burgerluchthavens wordt overtreden. Aan het eind staan de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.
1.2.
De wettelijke regels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. Eiser woont aan de [adres] te [plaats 1]. Het perceel ligt daartegenover. Eiser heeft in zijn brief van 6 oktober 2023 de burgemeester gemeld dat hij overlast ondervindt van het gebruik van het perceel voor het opstijgen van heteluchtballonnen, waaronder geluidsoverlast. Eiser vermoedt dat een of meer ballonvaarders niet beschikken over een verklaring van geen bezwaar van de burgemeester. Volgens eiser wordt daarmee de Regeling burgerluchthavens overtreden. Eiser heeft de burgemeester daarom verzocht om handhavend op te treden.
2.1.
De burgemeester heeft het handhavingsverzoek met het besluit van 4 december 2023 afgewezen. De burgemeester heeft in het besluit toegelicht dat hij heeft gesproken met de eigenaar van het perceel, waarin hij hem erop heeft gewezen dat voor het opstijgen van heteluchtballonnen op grond van artikel 18, tweede lid, van de Regeling burgerluchthavens een verklaring van geen bezwaar nodig is. De burgemeester heeft verder toegelicht dat er geen gronden zijn om een verklaring van geen bezwaar voor het perceel te weigeren en dat de eigenaar van het perceel geen weigerende houding heeft getoond ten opzichte van het (laten) aanvragen van verklaringen van geen bezwaar. In zoverre is er volgens de burgemeester een concreet zicht op legalisering en acht hij zich niet bevoegd om tot handhavend optreden over te gaan. De burgemeester heeft daarbij opgemerkt dat dit niet betekent dat in de toekomst niet handhavend wordt opgetreden indien er strijdigheden worden geconstateerd.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 4 december 2023. De adviescommissie voor de bezwaarschriften van de gemeente [plaats 2] (de commissie) heeft op 21 juni 2024 haar advies van 17 april 2024 over het bezwaar aan de burgemeester kenbaar gemaakt. De burgemeester heeft dat bezwaar met het bestreden besluit van 3 juli 2024 ongegrond verklaard. Het besluit van 4 december 2023 is daarbij in stand gelaten met een verbeterde motivering.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De burgemeester heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en mr. S. Valkenburg namens de burgemeester.

Beoordeling door de rechtbank

De beroepsgronden
3. Eiser voert aan dat het perceel met regelmaat wordt gebruikt voor het opstijgen van heteluchtballonnen en dat dit veelal gebeurt door ballonvaarders die niet beschikken over een daartoe vereiste verklaring van geen bezwaar van de burgemeester. Vaak ook vindt het opstijgen vroeg in de ochtend, rond 6.00 uur, plaats en op een afstand van niet meer dan zo’n 30 meter van de woning van eiser. Eiser kan zich niet in de motivering van het bestreden besluit vinden. Eiser stelt dat de burgemeester op geen enkele manier inzichtelijk heeft gemaakt of en wanneer er controles zijn uitgevoerd en wat daarbij is vastgesteld. Daarbij merkt eiser op dat hij meerdere malen melding heeft gemaakt van mogelijke illegale opstijgingen en dat de burgemeester daar niks mee heeft gedaan. Eiser wijst ook op de vermelding in het besluit van 4 december 2023 dat de eigenaar met de burgemeester zou hebben besproken dat andere ballonvaarders van het perceel zijn opgestegen dan de houder van de verklaring van geen bezwaar. Eiser stelt dat dit voor de burgemeester al reden had moeten zijn om het handhavingsverzoek toe te wijzen.
Eiser heeft verder nog aangevoerd dat het hem bekend is dat er inmiddels al enkele verklaringen van geen bezwaar zijn afgegeven, maar dat daarmee nog altijd geen sprake is van een concreet zicht op legalisering.
Heeft de burgemeester zorgvuldig onderzocht of op het perceel artikel 18, tweede lid, van de Regeling burgerluchthavens wordt overtreden?
4. De burgemeester acht zich niet bevoegd om handhavend op te treden. Hij stelt dat hij geen overtredingen heeft geconstateerd op het perceel. De rechtbank twijfelt niet aan die stelling van de burgemeester. Het is de vraag of de burgemeester zorgvuldig onderzoek heeft verricht, met andere woorden of de burgemeester voldoende en op een juiste wijze heeft gecontroleerd of er overtredingen zijn begaan.
5. Niet in geschil is dat het perceel een burgerluchthaven is als bedoeld in de Wet luchtvaart en dat daarop de Regeling burgerluchthavens (dus ook artikel 18, tweede lid) van toepassing is.
6. De rechtbank stelt vast dat de burgemeester in het bestreden besluit onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt wat hij heeft ondernomen om te onderzoeken of artikel 18, tweede lid, van de Regeling burgerluchthavens op het perceel is overtreden. De rechtbank stelt voorop dat het in beginsel aan de burgemeester zelf is om te bepalen hoe vaak en wanneer er controles plaatsvinden. Daarbij is van belang dat het aantal controles representatief is en de wijze van toezichthouden deugdelijk is. [1] De burgemeester heeft in de beroepsprocedure naar voren gebracht dat de klachten spelen vanaf medio maart 2018. Sindsdien zouden toezichthouders van de gemeente [plaats 2] regelmatig controles hebben uitgevoerd, waarbij het perceel is meegenomen in de diensten die zij hadden. Buiten de twee controles van 23 augustus 2023 en 6 september 2023, die in rapportages zijn opgenomen, zijn de data en de bevindingen van deze controles echter niet schriftelijk vastgelegd. De burgemeester heeft voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit vier waarnemingen gedaan. Hiervan heeft de burgemeester documenten overgelegd. Op 21 juni 2024 heeft de burgemeester waargenomen dat er luchtballonnen opstegen van een ballonvaarder die beschikte over een verklaring van geen bezwaar. De burgemeester heeft echter bevestigd dat de eigenaar van het perceel heeft verklaard dat van het perceel ook andere ballonvaarders zijn opgestegen. Daarnaast heeft eiser bij zijn handhavingsverzoek meerdere foto’s van een luchtballon, die op 2 december 2023 van het perceel is opgestegen, aan de burgemeester toegezonden. De burgemeester heeft hier vervolgens geen concreet onderzoek naar gedaan, maar slechts volstaan met het uitvoeren van de hiervoor genoemde algemene controles. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester daarmee niet op een deugdelijke wijze toezicht gehouden noch aannemelijk gemaakt dat het aantal door hem uitgevoerde controles representatief is. De verklaring van de eigenaar van het perceel en de door eiser toegezonden foto’s hadden voor de burgemeester aanleiding moeten zijn om meer en ander onderzoek naar een mogelijke overtreding te doen. Zeker nu de commissie in haar advies heeft overwogen dat uit de raadpleging van het ballonregister en de website van de houder van de verklaring van geen bezwaar kon worden afgeleid dat de in het handhavingsverzoek genoemde luchtballon niet behoort tot de vloot van die ballonvaarder. De toezichthouders hadden op grond van de artikelen 5:16 en 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) inlichtingen en inzage van zakelijke gegevens kunnen vorderen over de ballonvaarders die zonder verklaring van geen bezwaar van het perceel zijn opgestegen. Ook had de burgemeester onderzoek moeten doen naar de betrokkenheid van de eigenaar van het perceel bij het laten opstijgen van luchtballonnen door ballonvaarders zonder verklaring van geen bezwaar en het antwoord op de vraag of hij als functioneel dader [2] kan worden aangemerkt. De burgemeester heeft het bestreden besluit daarom onvoldoende zorgvuldig voorbereid. Deze beroepsgrond slaagt.
6.1
De rechtbank wijst er in dit verband volledigheidshalve op dat voor een concreet zicht op legalisering nodig is dat er een aanvraag voor een verklaring van geen bezwaar door een ballonvaarder is ingediend. De enkele bereidheid om een dergelijke aanvraag in te dienen, is daarvoor onvoldoende. Bovendien is de burgemeester bij een concreet zicht op legalisering niet zonder meer verplicht om af te zien van handhavend optreden. In dat geval zal hij nog steeds een afweging moeten maken tussen alle betrokken belangen, waarbij hij rekening dient te houden met de omstandigheden van het concrete geval. [3]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. Dit betekent dat de burgemeester de afwijzing van het handhavingsverzoek van eiser onzorgvuldig heeft voorbereid. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over het handhavingsverzoek te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan de burgemeester op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). De reden hiervoor is dat de burgemeester eerst nader onderzoek moet verrichten en de inhoud van zijn beslissing daarvan afhankelijk is.
7.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de burgemeester een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de burgemeester hiervoor 12 weken.
7.2.
Omdat het beroep gegrond is moet de burgemeester het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten.
De burgemeester moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Het door eiser ingediende formulier bevat verder reiskosten tot een bedrag van € 8,38 voor het bijwonen van de zitting. Deze reiskosten komen op grond van artikel 1, aanhef en onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de burgemeester veroordelen in deze door eiser gemaakte reiskosten.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 3 juli 2024;
- draagt de burgemeester op binnen 12 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1.822,38 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.I. van Term, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 1 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Gemeentewet
Artikel 125:
Het gemeentebestuur is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door de burgemeester, indien de last dient tot handhaving van regels welke hij uitvoert.
Een bestuurscommissie bezit de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang en de bevoegdheid tot het geven van een machtiging tot binnentreden van een woning slechts indien ook die bevoegdheid uitdrukkelijk is overgedragen.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:1:
In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
Overtredingen kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen. Artikel 51, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5:2, eerste lid:
In deze wet wordt verstaan onder:
bestuurlijke sanctie: een door een bestuursorgaan wegens een overtreding opgelegde verplichting of onthouden aanspraak;
herstelsanctie: een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding;
bestraffende sanctie: een bestuurlijke sanctie voor zover deze beoogt de overtreder leed toe te voegen.
Artikel 5:7:
Een herstelsanctie kan worden opgelegd zodra het gevaar voor de overtreding klaarblijkelijk dreigt.
Artikel 5:16:
Een toezichthouder is bevoegd inlichtingen te vorderen.
Artikel 5:17:
Een toezichthouder is bevoegd inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden.
Hij is bevoegd van de gegevens en bescheiden kopieën te maken.
Indien het maken van kopieën niet ter plaatse kan geschieden, is hij bevoegd de gegevens en bescheiden voor dat doel voor korte tijd mee te nemen tegen een door hem af te geven schriftelijk bewijs.
Artikel 5:21:
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Artikel 5:31:
Een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Artikel 5:24, eerste en derde lid, is op dit besluit van overeenkomstige toepassing.
Indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, kan terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.
Wet luchtvaart
Artikel 8.1a:
Het is verboden met een luchtvaartuig op te stijgen of te landen, anders dan van of op een luchthaven.
Het is verboden de luchthaven Schiphol in bedrijf te hebben indien voor deze luchthaven geen luchthavenindelingbesluit en luchthavenverkeerbesluit gelden en indien de exploitant van deze luchthaven niet beschikt over een geldig veiligheidscertificaat.
Het is verboden een overige burgerluchthaven in bedrijf te hebben indien voor deze luchthaven geen luchthavenbesluit of luchthavenregeling geldt. Vaststelling van een luchthavenbesluit is vereist indien buiten het luchthavengebied het externe-veiligheidsrisico of de geluidbelasting vanwege het luchthavenluchtverkeer zodanig is dat dit gevolgen heeft voor de ruimtelijke indeling van het gebied rond de luchthaven. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt de mate van externe-veiligheidsrisico of geluidbelasting buiten het luchthavengebied bepaald die vaststelling van gevolgen voor de ruimtelijke indeling van het gebied rond de luchthaven noodzakelijk maakt. Daarbij kan worden bepaald dat voor daarbij te omschrijven luchthavens in elk geval kan worden volstaan met de vaststelling van een luchthavenregeling. De voordracht voor een krachtens dit lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
Het is de exploitant van een overige burgerluchthaven waarvoor vaststelling van een luchthavenbesluit is vereist, verboden die luchthaven in bedrijf te hebben indien hij niet beschikt over een geldig veiligheidscertificaat. Bij algemene maatregel van bestuur kan dit verbod van toepassing worden verklaard op burgerluchthavens waarvoor vaststelling van een luchthavenregeling mogelijk is.
Voor een militaire luchthaven is een luchthavenbesluit of een luchthavenregeling van kracht.
Regeling burgerluchthavens
Artikel 18:
1. Van het verbod bedoeld in artikel 8.1a, derde lid, eerste volzin, van de wet worden vrijgesteld:
luchthavens die buiten de provinciegrenzen zijn gelegen;
luchthavens gelegen op mijnbouwinstallaties in de Waddenzee;
luchthavens die uitsluitend worden gebruikt voor het opstijgen met vrije ballonnen;
luchthavens die uitsluitend worden gebruikt voor het opstijgen met schermzweeftoestellen;
luchthavens die uitsluitend worden gebruikt voor het opstijgen met zeilvliegtuigen;
luchthavens die uitsluitend worden gebruikt voor het opstijgen met gemotoriseerde schermvliegtuigen;
luchthavens die uitsluitend worden gebruikt voor het opstijgen en landen van modelluchtvaartuigen, waarvan de totale massa ten hoogste 25 kilogram bedraagt.
2. Van de in het vorige lid, onderdelen c tot en met g bedoelde vrijstelling kan slechts gebruik worden gemaakt onder de voorwaarden dat de gebruiker van de luchthaven beschikt over een door de burgemeester van de gemeente waar de luchthaven is gelegen, in verband met de openbare orde en veiligheid, afgegeven verklaring van geen bezwaar en dat de gebruiker van de luchthaven mededeling doet van de afgifte van deze verklaring aan de inspecteur-generaal van de Inspectie Leefomgeving en Transport.

Voetnoten

1.Vergelijk r.o. 5.3 van de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 27 juli 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:7660.
2.De daarvoor relevante criteria staan in r.o. 9.1 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2071.
3.Zie r.o. 10.2 van de uitspraak van de ABRvS van 23 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:800.