ECLI:NL:RBZWB:2025:1810

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
BRE 24/5368
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om inzage in persoonsgegevens onder de Wet Politiegegevens

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser met betrekking tot zijn verzoek om inzage in zijn persoonsgegevens, verwerkt onder het regime van de Wet Politiegegevens (Wpg). Eiser heeft op 23 februari 2024 een verzoek om inzage ingediend, waarop de minister van Financiën op 26 april 2024 heeft gereageerd met een besluit waarin het verzoek is toegewezen. Eiser heeft op 10 juli 2024 inzage gekregen bij de FIOD, maar heeft twijfels geuit over de volledigheid van de inzage. De rechtbank heeft de zaak op 25 maart 2025 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de minister volledige inzage heeft gegeven in de persoonsgegevens van eiser en verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank overweegt dat het recht op inzage op grond van de Wpg uitsluitend betrekking heeft op de eigen persoonsgegevens en niet op de documenten waarin deze zijn vervat. Eiser's verzoek om een register van zijn persoonsgegevens wordt afgewezen, omdat hiervoor geen wettelijke grondslag bestaat. De rechtbank wijst erop dat eventuele schade die eiser stelt te hebben geleden door handelen van andere overheidsinstanties niet in deze procedure aan de orde kan komen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/5368

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser,

en

De minister van Financiën, verweerder,

(gemachtigde: mr. W. Rodenburg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser met betrekking tot zijn verzoek om inzage in zijn persoonsgegevens verwerkt onder het regime van de Wet Politiegegevens (Wpg).
1.1.
De minister heeft op beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft beroep op 25 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van de minister, bijgestaan door de heer mr. M.J.W. van Dalen.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 23 februari 2024 heeft eiser een verzoek om inzage in zijn persoonsgegevens gedaan op grond van artikel 25 Wpg.
3. Op 13 maart 2024 heeft telefonisch overleg met eiser plaatsgevonden om het bereik van het inzageverzoek nader te bepalen. Eiser heeft toen aangegeven over het procesdossier [kenmerk] te beschikken.
4. Bij besluit van 26 april 2024 (bestreden besluit) is het verzoek van eiser toegewezen, met een voorstel voor inzage ten kantore van de FIOD.
In het besluit is een overzicht opgenomen van de van eiser verwerkte persoonsgegevens. Het besluit luidt, voor zover hier van belang:

“Overzicht verwerkte persoonsgegevens

De in onze systemen aangetroffen persoonsgegevens worden verwerkt naar
aanleiding van de aangifte die in 2019 door de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland (RVO) is gedaan. Hierop is onder het gezag van het OM een strafrechtelijk onderzoek ([kenmerk]) uitgevoerd dat in 2021 is geëindigd in een sepot.
Het procesdossier hebt u eerder van het OM/FP ontvangen, zoals u bevestigt u in
uw mail van 21 maart 2024.
Het op u betrekking hebbende onderzoeksdossier, waaruit het procesdossier is
samengesteld, bevat persoonsgegevens. Dit betreft de volgende in de
politiesystemen van de FIOD verwerkte categorieën van persoonsgegevens die op
u betrekking hebben:
1. NAW-gegevens;
2. Financiële-/fiscale gegevens met betrekking tot inkomen en vermogen;
3. Registraties in systemen van de politie (antecendenten);
4. Voertuiggegevens;
5. Gegevens over onroerende goederen;
6. Gegevens over (mede)eigenaarschap van bedrijven;
7. Inloggegevens (gebruik website(s) RVO);
8. Persoonsgegevens in relatie tot het verloop van het strafrechtelijk
onderzoek.
Uw persoonsgegevens zijn ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek en alleen
voor zover noodzakelijk, gedeeld met OM/Functioneel Parket en de RVO. Er zijn
geen gegevens verstrekt aan andere (overheids)partijen.
Uw persoonsgegevens worden conform de in de Wpg genoemde bewaartermijnen
op dit moment verplicht verwerkt.”
5. Op 7 juni heeft eiser (pro forma) beroep ingesteld. Tegen een beslissingen als bedoeld in artikel 25 van de Wpg staat geen bezwaar open maar wel rechtstreeks beroep bij de rechtbank. Dat volgt uit de Regeling rechtstreeks beroep (Bijlage 1 bij de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gebaseerd op artikel 7:1, eerste lid, onder g, van de Awb).
6. Op 10 juli 2024 heeft de inzage bij de FIOD plaatsgevonden.
7. Op 28 juli 2024 heeft eiser de gronden van zijn beroep aangevuld.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank beoordeelt of de minister (volledige) inzage heeft gegeven in de persoonsgegevens van eiser. Zij doet dat onder andere aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
9. De rechtbank is van oordeel dat de minister volledige inzage heeft gegeven in de persoonsgegevens van eiser. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
9.1.
De voor de beoordeling van beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beroepsgronden
10. Eiser stelt dat tijdens de inzage op 10 juli 2024 door de aanwezige medewerkers van de FIOD werd aangegeven dat zij een selectie hadden gemaakt, die deels op elektronische wijze middels een laptop en deels op papier werd aangeboden. Deze documenten waren voor een deel geredigeerd. Door deze werkwijze blijft volgens eiser onduidelijk welke selectie exact werd gemaakt en of hierdoor voor hem belangrijke informatie is achtergehouden. Eiser verzoekt om verduidelijking van de juistheid en volledigheid van de voor de inzage gemaakte selectie.
11. Eiser voert aan dat hij grote hinder en schade heeft ondervonden door het onderzoek van de FIOD, zoals dat in opdracht van het OM werd uitgevoerd. Eiser verzoekt om een volledige afdruk van het van hem vastgelegde dossier, te starten met een alomvattend register. Daarnaast verzoekt hij om een afdruk van de verwerkte persoonsgegevens in detail. Eiser stelt dat de persoonsgegevens die werden opgeslagen zijn eigendom zijn. Na de overdracht van het dossier aan hem, moet het dossier bij de FIOD worden vernietigd, aldus eiser.
Recht op inzage op grond van artikel 25 van de Wpg
12. De rechtbank overweegt dat eiser op grond van artikel 25, eerste lid, van de Wpg het recht heeft om op zijn schriftelijke verzoek uitsluitsel te verkrijgen over de verwerking van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wpg. Op grond van dat artikel wordt onder politiegegeven verstaan: elk persoonsgegeven dat wordt verwerkt in het kader van de uitvoering van de politietaak, bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de Politiewet 2012. Het moet dus gaan om zijn eigen persoonsgegevens.
13. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser inzage heeft gehad in al zijn persoonsgegevens in de originele context, zoals opgenomen in de documenten in het onderzoeksdossier. Daarbij zijn volgens de minister enkele documenten op papier ter inzage voorgelegd vanwege het niet kopieerbaar zijn van bestanden met een te lange bestandsnaam. Eiser heeft aangevoerd dat hij twijfelt aan de volledigheid van de ter inzage gegeven documenten, omdat hem is meegedeeld dat er een selectie was gemaakt. Ter zitting is namens de minister verduidelijkt dat hiermee werd gedoeld op de documenten die zich in het procesdossier bevonden waarover eiser al de beschikking had. Door middel van het beperkt lakken van passages met voornamelijk persoonsgegevens van derden is volgens de minister een uitgebreid en contextueel duidelijke inzage gegeven in de op eiser betrekking hebbende persoonsgegevens. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om aan deze verklaring van de minister te twijfelen. De stelling van eiser dat de inzage in zijn persoonsgegevens onvolledig is geweest, althans dat hij niet kan controleren of deze volledig is geweest, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende onderbouwd.
14. De rechtbank overweegt dat het verstrekkingenregime van de Wpg op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, uitsluitend betrekking heeft op de eigen persoonsgegevens en niet op de documenten waar deze in zijn vervat. Op grond van de Wpg kan dus geen afschrift van of inzage in documenten worden verkregen waarin eigen persoonsgegevens zijn opgenomen. [1] Het is op grond van de Wpg wel toegestaan om op kantoor fysieke inzage in documenten te geven. [2] Dat is hier ook gebeurd. De minister is op grond van de Wpg echter niet gehouden om een register aan eiser te verstrekken. De rechtbank volgt eiser gelet op het voorgaande ook niet in zijn stelling dat de persoonsgegevens die werden opgeslagen zijn eigendom zijn en dat zijn dossier bij de FIOD, na de overdracht van dit dossier aan hem, moet worden vernietigd. Hiervoor bestaat geen wettelijke grondslag.
15. Voor zover eiser inzage wenst in documenten die zich mogelijk onder het UWV, RVO of de Belastingdienst bevinden, valt dat buiten de omvang van dit geding. Ook eventuele schade die eiser stelt te hebben geleden als gevolg van handelen van het UWV, RVO of de Belastingdienst kan in deze procedure niet aan de orde komen.

Conclusie en gevolgen

16. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de minister volledige inzage heeft gegeven in de persoonsgegevens van eiser op grond van artikel 25 van de Wpg. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier, op 3 april 2025 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet politiegegevens (Wpg)
Op grond van artikel 1 van de Wpg wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
a. politiegegeven: elk persoonsgegeven dat wordt verwerkt in het kader van de uitvoering van de politietaak, bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de Politiewet 2012, met uitzondering van:
– de uitvoering van wettelijke voorschriften anders dan de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften;
– de bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 opgedragen taken, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, onder 1° en artikel 4, eerste lid, onderdeel f, van de Politiewet 2012;
persoonsgegeven: alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.
Artikel 25, eerste lid, van de Wpg bepaalt dat de betrokkene het recht heeft om op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke binnen zes weken uitsluitsel te verkrijgen over de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om die persoonsgegevens in te zien en om informatie te verkrijgen over:
a. de doelen en de rechtsgrond van de verwerking;
b. de betrokken categorieën van politiegegevens;
c. de vraag of de deze persoon betreffende politiegegevens gedurende een periode van vier jaar voorafgaande aan het verzoek zijn verstrekt en over de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d. de voorziene periode van opslag of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e. het recht te verzoeken om rectificatie, vernietiging of afscherming van de verwerking van hem betreffende politiegegevens;
f. het recht een klacht in te dienen bij de Autoriteit persoonsgegevens, en de contactgegevens van die autoriteit;
g. de herkomst, voor zover beschikbaar, van de verwerking van hem betreffende politiegegevens.

Voetnoten

1.ABRvS 26 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3079 (r.o. 6.1).
2.ABRvS 24 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:220 (r.o. 3.3).