ECLI:NL:RBZWB:2025:1667

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
BRE - 24 _ 2629
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanslag inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen 2020, vrijwillige voortzetting van een voormalige CNAP-regeling

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst met betrekking tot de aanslag inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2020. De inspecteur heeft beslist dat de door belanghebbende aan het Luxemburgse Centre Commun de la Sécurité Sociale (CCSS) betaalde bedragen niet in mindering op zijn inkomen uit werk en woning (box 1) mogen worden gebracht. De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2025 behandeld, waarbij belanghebbende en zijn oom aanwezig waren, evenals de inspecteur vertegenwoordigd door twee gemachtigden.

De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de door belanghebbende betaalde bedragen aan het CCSS terecht niet in de aanslag IB/PVV 2020 in aftrek heeft toegelaten. Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2020 een negatieve post van € 7.415 voor de betaalde bedragen aan het CCSS aangegeven, maar de rechtbank concludeert dat hij niet heeft aangetoond dat deze betalingen kwalificeren als aftrekbare premies voor lijfrente. De rechtbank wijst erop dat de inspecteur bij het opleggen van de aanslag is uitgegaan van de juiste loongegevens en dat de vergoeding van de werkgever aan belanghebbende niet als inhouding van pensioenpremies kan worden aangemerkt.

De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en dat de aanslag IB/PVV voor het jaar 2020 niet wordt verminderd. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/2629

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 maart 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 31 januari 2024. In die uitspraak heeft de inspecteur over de aanslag inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2020 beslist dat de door belanghebbende aan het Luxemburgse Centre Commun de la Sécurité Sociale (CCSS) betaalde bedragen niet in mindering op zijn inkomen uit werk en woning (box 1) mogen worden gebracht.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben belanghebbende en zijn oom, [naam] , deelgenomen. Namens de inspecteur zijn verschenen mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.2.
Van hetgeen ter zitting is besproken is een proces-verbaal opgemaakt, die met deze uitspraak aan partijen is toegezonden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of belanghebbende recht heeft op aftrek van door hem betaalde bedragen aan het CCSS van zijn box 1-inkomen in de aanslag IB/PVV voor het jaar 2020.
3. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de door belanghebbende betaalde bedragen aan het CCSS terecht niet in de aanslag IB/PVV 2020 in aftrek heeft toegelaten. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en woont in Nederland.
4.1.
In de periode 18 oktober 2005 tot 2 augustus 2013 heeft belanghebbende in loondienst gewerkt voor [bedrijf 1]. Vanaf 2 augustus 2013 tot 30 augustus 2018 heeft hij in loondienst gewerkt voor [bedrijf 2], Luxembourg branch, en in de periode 1 oktober 2018 tot 2 juni 2022 was belanghebbende in loondienst bij [bedrijf 3].
4.2.
Gedurende de twee laatstgenoemde dienstverbanden traden [bedrijf 2], Luxembourg branch, respectievelijk [bedrijf 3] voor belanghebbende op als inhoudingsplichtige voor de Nederlandse loonbelasting.
4.3.
Tot 1 september 2017 is belanghebbende verplicht sociaal verzekerd in Luxemburg. In dat kader nam hij tot 1 september 2017 deel aan de Luxemburgse pensioenregeling bij het Luxemburgse Caisse nationale d’assurance pension (CNAP). De werkgever betaalde de ene helft van de netto pensioenpremies en de andere helft van de pensioenpremies kwam voor rekening van belanghebbende als werknemer.
4.4.
Vanaf 1 september 2017 is belanghebbende verplicht sociaal verzekerd in Nederland en daardoor niet meer verplicht om deel te nemen aan de pensioenregeling van het CNAP. In dat kader heeft [bedrijf 3], Luxembourg branche, belanghebbende als volgt bericht:
“It came to our knowledge that there is a possibility for you to continue paying pension funds in Luxembourg, even though you have been disaffiliated as per August the 31st, 2017.
The system is based on a
voluntary applicationwhich all of you can make, if you are interested in continuing to contribute for pension funds in Luxembourg and it can be done retrospectively to September the 1st, 2017.
Since all of you are distributed in different countries and are not able to benefit from equal conditions; the company has decided to participate in contributing pension funds in Luxembourg, for those who wish to apply for it.
The maximum proportion of the cost which the company can offer is 8% of your total gross salary, such as we’ve contributed for you during your affiliation in Luxembourg the years before.
For example if in a country of affiliation the employer’s contribution is only 4%; the company would participate of another 4% for the pension costs in Luxembourg to cover up for a total of 8% employer’s contribution.
However if in a country of affiliation the employer’s contribution is already 8%, the company will not participate anymore for those employees who are already covered by a pension scheme in their county of affiliation.
Please note that this application is an exclusive agreement between the employee and the Luxembourgish Pension institution; the invoice has to be entirely paid by the employee and only if the employee provides a copy of the invoice, the company will be able to reimburse the corresponding part of the cost (which can only be maximum half of the amount - 8% of your total gross salary).
As mentioned here above, the company is willing to meet you in case if your country of affiliation offers you a less favorable pension scheme than provided by the Luxembourgish public pension institution
BUTit is solely up to you, whether to decide to subscribe to the voluntary continuation of pension contributions in Luxembourg or not.”
4.5.
Belanghebbende heeft ervoor gekozen zijn deelname aan de regeling van het CNAP voort te zetten bij het CCSS. Tot het dossier behoort het stuk met dagtekening 31 januari 2018 waarin belanghebbende een aanvraag aan het. Hierin staat, voor zover relevant:
“demande d’adminission à l’assurance pension volontaire
Continuée [toevoeging Rechtbank: aangekruist] / complémentaire [toevoeging rechtbank: niet aangekruist] / Facultative [toevoeging rechtbank: niet aangekruist]. (…)
Fin de l’assurance obligatoire [nummer] (…)”
4.6.
Met ingang van februari 2019 maakt [bedrijf 3] A.B. (de werkgever) de vergoeding voor een deel van de door belanghebbende betaalde bedragen aan het CCSS niet langer rechtstreeks over op de bankrekening van belanghebbende, maar verwerkt deze gebruteerd op de loonstrook als “Pens contrib”. Daarover schrijft de werkgever aan belanghebbende:
“If you are making pension contributions to LUX pension CCSS.
On your payslips for the month of February and further on you will see a new Gross amount.
This is due to the fact that [bedrijf 3] decided to put your pension contributions on your payslip and not pay them separately into your personal bankaccounts, which Line used to do.
You will notice a different amount on your payslip this is due to a Dutch tax legislation, which our payroll provider has informed us about. You can read about it in Dutch, in the attached document.
You will still get the same amount after tax reimbursed as you are supposed to.”
4.7.
Belanghebbende heeft in 2020 van zijn werkgever € 82.625 ontvangen. Dat bedrag is met de volgende omschrijving opgebouwd:
Salary
€ 56.504,95
Holiday allow
€ 4.910,55
Pens contrib
€ 16.332,73
Gross
€ 82.625,12
4.8.
Belanghebbende heeft in het jaar 2020 € 14.830,08 betaald aan CCSS. Tot het dossier behoort het stuk van het CCSS met dagtekening 13 januari 2021 waarop staat, voor zover relevant:
“Certificat des cotisations sociales payees en 2020 pour votre assurance volontaire (…)
Type cotisations deductibles montant 14.830,08 EUR”.
4.9.
In zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2020 heeft belanghebbende in de rubriek “loon, uitkering ZW en andere inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking” onder meer het van de werkgever ontvangen bedrag van € 82.625 aangegeven en verder een negatieve post van € 7.415 voor de betaalde bedragen aan het CCSS.
4.10.
De inspecteur is bij het opleggen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2020 van de aangifte afgeweken. Hij heeft de betaalde bedragen aan het CCSS van € 7.415 in de aanslag IB/PVV 2020 niet in aftrek van het box 1-inkomen toegelaten.
4.11.
Bij de aanslag IB/PVV 2020 heeft de inspecteur € 348 belastingrente in rekening gebracht.
4.12.
Het bezwaar van belanghebbende tegen de opgelegde aanslag IB/PVV 2020 heeft de inspecteur afgewezen. Tegen die beslissing komt belanghebbende in beroep.

Motivering

5. De rechtbank merkt allereerst op dat de door belanghebbende betaalde bedragen aan het CCSS in het jaar 2020 € 14.830 bedroegen, maar daarvan is - aldus belanghebbende - slechts de helft daadwerkelijk door hem betaald. De andere helft van het bedrag werd door de werkgever vergoed, zodat volgens partijen daarom uitsluitend in geschil is of een bedrag van € 7.415 in aftrek op het inkomen uit box 1 van belanghebbende mag worden gebracht.
Belastbaar loon
5.1.
De rechtbank stelt in haar beoordeling voorop dat de inspecteur voor wat betreft de hoogte van het belastbaar inkomen uit arbeid in de aanslag is uitgegaan van door hem ontvangen gerenseigneerde loongegevens. Dat acht de rechtbank als uitgangspunt juist. De vergoeding die belanghebbende van zijn werkgever ontving, betreft een geldelijke vergoeding voortkomend uit dienstverband die belanghebbende heeft aangewend voor een vrijwillige voortzetting van de voormalige CNAP-regeling bij het CCSS in Luxemburg. Omdat die vergoeding door de werkgever aan belanghebbende in geld is uitgekeerd en door belanghebbende zelf en vrijwillig is aangewend om betalingen aan een door hem in privé overeengekomen verzekering te voldoen, is geen sprake van ‘inhouding’ van pensioenpremies door de werkgever, of van een ‘aanspraak’ ingevolge een pensioenregeling. [1] Dat betekent dat belanghebbende in dat kader van zijn werkgever geen van de loonbelasting vrijgesteld loon heeft ontvangen. De inspecteur heeft het belastbaar loon van belanghebbende daarom niet tot een te hoog bedrag in de aanslag IB/PVV 2020 betrokken.
Uitgaven voor inkomensvoorziening
5.2.
De rechtbank begrijpt het betoog van belanghebbende verder zo dat de betalingen aan het CCSS als uitgaven voor inkomensvoorziening in mindering op zijn box 1-inkomen moeten worden gebracht als aftrekbare premies voor lijfrente. In dat kader rust op belanghebbende de bewijslast om aannemelijk te maken dat de betalingen kwalificeren als premies voor lijfrente als bedoeld in artikel 1.7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001, en dat die premies dienen ter compensatie van een pensioentekort. [2] Aan die bewijslast heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan. Aan de hand van hetgeen belanghebbende heeft gesteld en de stukken die hij heeft overgelegd, kan namelijk niet de conclusie worden verbonden dat de premies aan de definitiebepaling van lijfrente voldoen. Belanghebbende heeft daar mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de inspecteur onvoldoende voor gesteld noch met concrete verifieerbare stukken zijn stellingen in dat kader onderbouwd. Dat betekent dat reeds om die reden belanghebbende de betaalde bedragen aan het CCSS niet als inkomensvoorziening in mindering op zijn box 1-inkomen kan brengen.
5.3.
Ook het beroep dat belanghebbende in dat kader doet op een uitspraak van de Hoge Raad van 26 november 2010 [3] en een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 10 november 2017 [4] geven de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. De rechtbank ziet namelijk in hetgeen is overwogen in die uitspraken geen aanknopingspunten voor het oordeel dat in het geval van belanghebbende de betaalde bedragen alsnog in mindering op het box 1-inkomen kunnen worden gebracht.
Europees discriminatieverbod
5.4.
Belanghebbende betoogt verder dat de minister een onderscheid maakt door alleen sommige buitenlandse pensioenverzekeraars als toegelaten pensioenstellingen in de zin van artikel 3.126 van de Wet IB 2001 aan te merken. [5] Dat onderscheid is volgens belanghebbende discriminerend en strijdig met het Unierecht. De rechtbank komt aan een inhoudelijke beoordeling van deze stelling niet toe, reeds omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de betalingen aan het CCSS in zijn geval kwalificeren als premies voor lijfrente in de zin van artikel 1.7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001. Dat betekent dat het beroep van belanghebbende in zoverre dus ook niet kan slagen.
Vertrouwensbeginsel
5.5.
Ook de beroepsgrond van belanghebbende dat het vertrouwensbeginsel is geschonden omdat de inspecteur de ingediende aangiften van belanghebbende in andere jaren wel heeft gevolgd en alleen voor het jaar 2020 is afgeweken, slaagt niet. Voor in rechte te beschermen gewekt vertrouwen als hier bedoeld, is meer vereist dan de enkele omstandigheid dat de inspecteur gedurende een aantal jaren bij het regelen van de aanslag op een bepaald punt de aangifte heeft gevolgd. [6] Dat sprake is van bijkomstige omstandigheden die leiden tot gewekt vertrouwen, is echter niet aannemelijk geworden.
Motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel
5.6.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur ook niet onzorgvuldig jegens belanghebbende heeft gehandeld, of het motiveringsbeginsel in bezwaar heeft geschonden. Weliswaar heeft de inspecteur in de aanslagfase en bezwaarfase zijn standpunt dat geen recht bestaat op aftrek van de aan het CCSS betaalde bedragen met verschillende argumenten onderbouwd, hetgeen voor belanghebbende tot verwarring over de voorwaarden voor aftrek heeft geleid, maar dat heeft nog niet de schending van het motiverings- en/of zorgvuldigheidsbeginsel tot gevolg. Het staat de inspecteur in beginsel vrij om gedurende een procedure zijn argumentatie uit te breiden of aan te passen zolang geen schending van de genoemde beginselen alsook van de goede procesorde plaatsvindt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur gehandeld binnen de grenzen van hetgeen van een behoorlijk handelend bestuursorgaan verwacht mag worden alsook heeft er geen strijd met de goede procesorde plaatsgevonden. Daarbij geldt dat de inspecteur niet heeft aangegeven dat hij alleen bepaalde argumenten naar voren zou brengen en belanghebbende heeft de contacten met de inspecteur ook niet zo mogen opvatten. Deze beroepsgronden slagen niet.
Buitensporige last en potentieel dubbele heffing
5.7.
Tot slot heeft belanghebbende nog aangevoerd dat het niet in aftrek toelaten van de betaalde bedragen aan het CCSS door hem wordt ervaren als een buitensporige last en dit bovendien in de toekomst kan leiden tot dubbele heffing. Ook deze beroepsgronden slagen niet. Het enkele feit dat de betalingen aan het CCSS naar het oordeel van de rechtbank niet voor aftrek in aanmerking komen, maakt niet dat daarmee sprake is van een buitensporige last. Dat mogelijkerwijs in de toekomst bij betalingen van het CCSS aan belanghebbende sprake zou kunnen zijn van dubbele heffing zoals belanghebbende stelt, staat verder ook niet vast. Op het moment dat het CCSS in de toekomst overgaat tot betalingen aan belanghebbende, zal namelijk pas de kwalificatie van die betalingen en de belastbaarheid daarvan worden beoordeeld. Omdat op dit moment van betalingen aan belanghebbende geen sprake is, is de mogelijke discussie daarover in de toekomst gelegen en kan de rechtbank daar niet over oordelen. Zoals ter zitting besproken, kan belanghebbende desgewenst in vooroverleg met de inspecteur treden om meer helderheid te verkrijgen over de fiscale gevolgen in de toekomst, voor zover dat op dit moment mogelijk is.
5.8.
Voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de inspecteur de betalingen aan het CCSS in de aanslag IB/PVV terecht niet in aftrek heeft toegestaan.
Belastingrente
5.9.
Bij de aanslag IB/PVV 2020 heeft de inspecteur ook belastingrente in rekening gebracht, zodat het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag IB/PVV voor het jaar 2020 niet wordt verminderd. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, voorzitter, mr. drs. J.H. Bogert en mr. T.S.K.L. Tjon, leden, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier op 24 maart 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 11, eerste lid, onder c en j, van de Wet op de Loonbelasting 1964. In afwijking van de hoofdregel van artikel 3.81 Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) in combinatie met artikel 10, eerste en tweede lid van de Wet op de Loonbelasting 1964.
2.Zie de voorwaarden van artikel 3.124 eerste lid, onder a, van de Wet IB 2001.
3.Hoge Raad 26 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9268.
4.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 10 november 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4841.
5.Artikel 3.126, derde lid, van de Wet IB 2001 in combinatie met artikel 14 van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001.
6.Hoge Raad 13 december 1989, ECLI:NL:HR:1989:ZC4179, r.o. 4.5.