In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst met betrekking tot de aanslag inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2020. De inspecteur heeft beslist dat de door belanghebbende aan het Luxemburgse Centre Commun de la Sécurité Sociale (CCSS) betaalde bedragen niet in mindering op zijn inkomen uit werk en woning (box 1) mogen worden gebracht. De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2025 behandeld, waarbij belanghebbende en zijn oom aanwezig waren, evenals de inspecteur vertegenwoordigd door twee gemachtigden.
De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de door belanghebbende betaalde bedragen aan het CCSS terecht niet in de aanslag IB/PVV 2020 in aftrek heeft toegelaten. Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2020 een negatieve post van € 7.415 voor de betaalde bedragen aan het CCSS aangegeven, maar de rechtbank concludeert dat hij niet heeft aangetoond dat deze betalingen kwalificeren als aftrekbare premies voor lijfrente. De rechtbank wijst erop dat de inspecteur bij het opleggen van de aanslag is uitgegaan van de juiste loongegevens en dat de vergoeding van de werkgever aan belanghebbende niet als inhouding van pensioenpremies kan worden aangemerkt.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en dat de aanslag IB/PVV voor het jaar 2020 niet wordt verminderd. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.