ECLI:NL:RBZWB:2025:1665

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
23/413
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag Bpm en verzoek om immateriële schadevergoeding

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst, die op 15 december 2022 een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) heeft opgelegd van € 6.157. De rechtbank heeft het beroep op 11 februari 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd en dat het beroep ongegrond is.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoogte van de handelsinkoopwaarde van de auto, een Ford Mustang, en de waardevermindering wegens schade in geschil zijn. Belanghebbende heeft een taxatierapport overgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat de inspecteur de handelsinkoopwaarde voldoende heeft betwist. De rechtbank concludeert dat de schade en waardevermindering niet aannemelijk zijn gemaakt door belanghebbende.

Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een immateriële schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn van twee jaar met elf maanden is overschreden en kent belanghebbende een schadevergoeding van € 1.000 toe, waarvan € 91 voor rekening van de inspecteur en € 909 voor rekening van de Staat. De rechtbank wijst het beroep ongegrond, maar kent wel de immateriële schadevergoeding toe.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/413

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: mr. R. Lammers),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 15 december 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 6.157.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2] namens de inspecteur.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft op 3 augustus 2021 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Ford Mustang Fastback 5.0 GT met [VIN-nummer] (de auto), en een bedrag aan Bpm voldaan van € 670.
3.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [B.V.] van 29 juli 2021. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 12.104, gebaseerd op een koerslijst van Xray. De taxateur heeft een schadebedrag van € 8.023 geconstateerd en daarvan € 7.423 als waardevermindering op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. Daarnaast heeft hij een bedrag van € 3.500 wegens ‘geen oordeel tellerstand RDW’ op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 1.181.
3.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een rapport van 16 augustus 2021. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 11.394 aan de hand van een koerslijst van Xray. De hertaxateur heeft een schadebedrag van € 975 geconstateerd en daarvan € 702 (72%) op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. Hij heeft de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 10.692.
3.3.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens bij het opleggen van de naheffingsaanslag het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 6.827. Met dagtekening 20 mei 2022 is aan belanghebbende voor de auto een naheffingsaanslag opgelegd.

Overwegingen

4. Tussen partijen is in geschil de hoogte van de historische nieuwprijs, de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat en de waardevermindering wegens schade. Verder is in geschil de hoogte van het percentage van de waardevermindering wegens schade en of een waardevermindering in aanmerking kan worden genomen wegens “geen oordeel kilometerstand”.
Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat
4.1.
De bewijslast voor de hoogte van de handelsinkoopwaarde rust op belanghebbende. Tussen partijen is niet in geschil dat de auto een vermogen heeft van 324 kw en dat de CO2-uitstoot 304 gram per kilometer bedraagt. Ook is niet in geschil dat deze auto met een vermogen van 324 kw niet leverbaar was in Nederland.
4.2.
Beide partijen zijn (eerst) voor het bepalen van de handelsinkoopwaarde van de auto uitgegaan van een koerslijst van Xray. De inspecteur voert in beroep aan dat de koerslijst geen voldoende vergelijkbaar voertuig kent gelet op het verschil in vermogen tussen de auto (324 kw) en het referentievoertuig in de koerslijst (310 kw) zodat de vastgestelde handelsinkoopwaarde te laag is. De inspecteur heeft ter onderbouwing van haar stelling nadere stukken ingediend met advertenties van twee Ford Mustangs uit 2014 met een vermogen van 312 kw en drie Ford Mustangs uit 2015 met een vermogen van 324 kw.
4.3.
De rechtbank leidt daaruit af dat de vraagprijzen tussen deze twee categorieën een substantieel verschil vertonen in die zin dat de gemiddelde vraagprijs van een Ford Mustang met een vermogen van 324 kw aanzienlijk hoger ligt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur daarmee de door belanghebbende bepleite handelsinkoopwaarde voldoende gemotiveerd betwist. Belanghebbende heeft daar verder niets tegenover gesteld en verwijst naar zijn taxatierapport. De rechtbank is daarom van oordeel dat in dit geval aannemelijk is geworden dat de handelsinkoopwaarde feitelijk (aanzienlijk) hoger ligt dan waar beide partijen vanuit zijn gegaan.
Waardevermindering wegens schade
4.4.
Volgens belanghebbende is bij de onderhavige auto sprake van een jonge auto uit het duurdere segment. Dit betekent in de ogen van belanghebbende dat iedere schade te kwalificeren is als meer dan normale gebruikersschade. Kopers verwachten immers bij een jonge auto dat deze in nieuwstaat verkeert, aldus belanghebbende. Verder verwijst belanghebbende naar de foto’s in het taxatierapport.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende de door hem gestelde schade en daaruit voortvloeiende waardevermindering niet aannemelijk heeft gemaakt. De algemene stelling van belanghebbende volgt de rechtbank niet en voorts volgt uit het taxatierapport, gelet op de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, onvoldoende dat de waardevermindering groter is dan waarmee de inspecteur reeds rekening heeft gehouden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de auto op het moment van de aangifte al bijna zes jaar oud was en het niet ondenkbaar is dat de auto normale gebruiksschade heeft.
4.6.
Voor het overige volgt de rechtbank belanghebbende niet in zijn stelling dat de beperking van de schadeaftrek tot 72% niet als uitgangspunt mag worden genomen. De bewijslast rust immers op belanghebbende voor de volledige schade en de 72%-regeling kan als een tegemoetkoming in die bewijslast worden gezien. Artikel 110 van het VWEU verzet zich niet tegen deze bewijslastverdeling. [1]
Geen oordeel kilometerstand
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat rekening moet worden gehouden met een waardevermindering wegens het ontbreken van een oordeel over de kilometerstand. De rechtbank overweegt dat voor een vermindering slechts plaats is als er gerede twijfel is aan de juistheid van de kilometerstand. Feiten en omstandigheden die aan dergelijke twijfel grond geven, heeft belanghebbende niet gesteld en zijn ook niet gebleken.
Hoogte naheffingsaanslag
4.8.
Gelet op het vorenoverwogene volgt de rechtbank het standpunt van de inspecteur dat de naheffingsaanslag eerder te laag dan te hoog is vastgesteld. De stellingen met betrekking tot de historische nieuwprijs kunnen belanghebbende in dit geval dan niet baten en hoeven daarom geen behandeling meer. Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.
Immateriële schadevergoeding
4.9.
Belanghebbende heeft op 3 februari 2025 verzocht om toekenning van schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.10.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 25 mei 2022 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 25 maart 2025. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond elf maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 1.000. Omdat de bezwaarfase afgerond zeven maanden heeft geduurd en daarmee 1 maand te lang komt € 91 (1/11) voor rekening van de inspecteur en de rest (€ 909) voor rekening van de Staat. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Wel heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding van € 1.000.
5.1.
Omdat het verzoek om immateriële schadevergoeding wordt toegewezen, komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van zijn proceskosten voor het indienen van dat verzoek. Omdat het verzoek is ingediend door de gemachtigde van belanghebbende, kent de rechtbank voor deze rechtsbijstand 1 punt toe als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, met een waarde van € 907 en wegingsfactor 0,25 [2] , wat neerkomt op € 226,75. De inspecteur en de Staat moeten, ieder voor de helft, die kosten vergoeden.
5.2.
Belanghebbende krijgt het griffierecht niet vergoed, omdat het verzoek om immateriële schadevergoeding niet is gedaan voor het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024. [3]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 91;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 909;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 113,37 aan proceskosten aan belanghebbende;
- veroordeelt de Staat tot betaling van € 113,38 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 25 maart 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De rechter is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63.
2.Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.
3.Hoge Raad 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567, rov. 7.1.1 en 7.1.2.