ECLI:NL:RBZWB:2025:164

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
BRE - 24 _ 4221
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 januari 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2019 opgelegd, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.526 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 32.500 werd toegerekend. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk op basis van een vaststellingsovereenkomst (VSO) die door belanghebbende was medeondertekend. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat belanghebbende geen partij was bij de VSO en slechts voor acceptatie van een specifieke paragraaf had ondertekend. Hierdoor had belanghebbende recht op bezwaar en beroep tegen de aanslag. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar, maar handhaaft de aanslag IB/PVV 2019, omdat deze niet te hoog is vastgesteld. Belanghebbende krijgt het betaalde griffierecht terug, maar geen proceskostenvergoeding, aangezien er geen kosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/4221

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [echtgenoot] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 18 maart 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2019 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) van € 36.526 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) van € 32.500. Bij gelijktijdige beschikking heeft de inspecteur belastingrente aan belanghebbende in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag IB/PVV 2019 bij uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat belanghebbende volgens de inspecteur in een vaststellingsovereenkomst (VSO) afstand heeft gedaan van het recht op bezwaar en beroep.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep – samen met de beroepen van de echtgenoot van belanghebbende met zaaknummers (23/3226, 23/3227 en 24/4220) – op 4 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde (de echtgenoot van belanghebbende), vergezeld van mr. R.E. Drieduite, en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] en mr. [inspecteur 3] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Als de inspecteur het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, beoordeelt de rechtbank ook of de aanslag IB/PVV tot het juiste bedrag is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2019 ten onrechte niet ontvankelijk verklaard. De aanslag IB/PVV 2019 is wel tot het juiste bedrag vastgesteld dus het bezwaar had ongegrond verklaard moeten worden
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is gehuwd met [echtgenoot] (de echtgenoot).
3.1.
De inspecteur heeft gelijktijdig met de aanslag IB/PVV voor het jaar 2010 van de echtgenoot van belanghebbende het nog te verrekenen verlies uit voorafgaande jaren vastgesteld op € 20.225.
3.2.
De inspecteur en de echtgenoot hebben op 31 december 2022 een VSO gesloten. Belanghebbende heeft de vaststellingsovereenkomst medeondertekend uitsluitend voor acceptatie van hetgeen is opgenomen onder paragraaf 4 van de VSO.
3.3.
In de VSO staat – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:

1. Partijen
Belanghebbenden,
De heer [echtgenoot] (…)
Hierna te noemen partij A
en
de Belastingdienst
hierbij vertegenwoordigd door:
(…)
Hierna te noemen partij B
verklaren een vaststellingsovereenkomst te hebben gesloten als bedoeld in artikel 900 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.”
En:
4. Feiten
(…)
• Partijen zijn op 28 juni 2022 en 30 november 2022 mondeling overeengekomen dat
de heffingsgrondslag voor het inkomen in box 3 per 1 januari van enig jaar als volgt
wordt vastgesteld:
Jaar
Heffingsgrondslag
1-1-2016
€ 2.000.000
1-1-2017
€ 1.000.000
1-1-2018
€ 500.000
1-1-2019
€ 0
(…)
• Voor het jaar 2019 zal het inkomen uit box 2 € 65.000 bedragen, voor de jaren 2016, 2017 en 2018 bedraag het box 2 inkomen nihil.
• De vastgestelde bedragen voor box 2 en box 3 worden voor de jaren 2016 en 2017 volledig aan partij A toegerekend en niet aan mevrouw [belanghebbende] , die voor acceptatie hiervan deze VSO ondertekent.”
En:
“8. Afstand van rechtsmiddelen
Partij A doet ter zake van de in deze overeenkomst geregelde onderwerpen uitdrukkelijk
afstand van het recht op bezwaar en het recht op beroep bij de rechter.
De ondertekening van deze overeenkomst geldt als de schriftelijke intrekking door partij A
van de bezwaarschriften tegen de volgende belastingaanslagen:
• definitieve aanslag inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen over het jaar
2016 met dagtekening 27 december 2019 en [aanslagnummer 1] H.66.01;
• definitieve aanslag inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen over het jaar
2017 met dagtekening 30 oktober 2021 en [aanslagnummer 2] H.76.01;
• definitieve aanslag inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen over het jaar
2018 met dagtekening 28 oktober 2022 en [aanslagnummer 2] H.86.01;
• definitieve aanslag inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen over het jaar
2018 met dagtekening 15 september 2022 en aanslagnummer [aanslagnummer 3] H.86.01.
Ingeval een van de partijen zich om welke reden dan ook niet (geheel) houdt aan hetgeen in
deze overeenkomst is afgesproken, staat het de andere partij vrij om een van deze
overeenkomst afwijkend standpunt in te nemen. Voor beide partijen staan alsdan alle
wettelijke mogelijkheden open.”

Motivering

Ontvankelijkheid bezwaar
4. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur het bezwaar van belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Belanghebbende is geen partij bij de VSO, dat volgt ook uit paragraaf 1 van de VSO. Belanghebbende heeft de VSO, mede gelet op het bijschrift bij haar handtekening, alleen medeondertekend ter acceptatie van het bepaalde in paragraaf 4 van de VSO, omdat deze paragraaf ook invloed heeft op de aanslag IB/PVV 2019 van belanghebbende. Nu belanghebbende alleen heeft medeondertekend voor paragraaf 4, zijn de andere paragrafen uit de VSO niet bindend voor belanghebbende. Dat betekent dat belanghebbende geen afstand heeft gedaan van het recht om bezwaar en beroep aan te tekenen tegen de aanslag IB/PVV 2019. Het bezwaar is dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
4.1.
Aangezien de inspecteur het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, is het beroep gegrond. De rechtbank zal daarom de bestreden uitspraak op bezwaar vernietigen. De rechtbank moet in de regel de inspecteur opdragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. [1] Van die regel kan worden afgeweken indien daartoe goede grond bestaat, bijvoorbeeld indien partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter, of indien duidelijk is dat de belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet. [2] De rechtbank ziet in dit geval voldoende goede grond om van terugwijzing naar de inspecteur af te zien en zelf in de zaak te voorzien. Belanghebbende wordt daardoor niet benadeeld. Het inhoudelijke geschil gaat om de vraag of het box 2-inkomen te hoog is vastgesteld. Alle relevante feiten ten aanzien van dit geschilpunt zijn bekend en partijen hebben zich daar ter zitting ook over uit kunnen laten. De rechtbank komt daarom toe aan een inhoudelijke beoordeling van de aanslag IB/PVV 2019.
Aanslag IB/PVV 2019
5. Belanghebbende stelt dat het box 2-inkomen voor het jaar 2019 te hoog is vastgesteld. Ter onderbouwing voert belanghebbende aan dat zij in 2019 in het geheel geen box 2-inkomen had. Daarnaast voert zij aan dat zij recht heeft op verrekening van een verlies uit 2013 van € 20.225, dan wel dat zij op grond van een kennisgroepstandpunt (KG:003:2023:8) recht heeft op een belastingkorting van € 5.056 (25% van € 20.225).
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat de in paragraaf 4 van de VSO opgenomen afspraken in de VSO ook bindend zijn voor belanghebbende. Dat betekent dat het box 2-inkomen als uitgangspunt terecht is vastgesteld op de helft van € 65.000, zijnde € 32.500.
5.2.
Belanghebbende heeft – tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur – niet aannemelijk gemaakt dat zij recht heeft op verrekening van een verlies dat is ontstaan in 2013. Tot de stukken behoort de aanslag IB/PVV van de echtgenoot waarop een nog te verrekenen verlies uit voorafgaande jaren is vermeld van € 20.225. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het verlies waarvan belanghebbende verrekening claimt, net als het verlies van de echtgenoot is ontstaan vóór 2010. Het verlies is daarmee te oud om nog in 2019 verrekend te kunnen worden met positieve inkomsten uit aanmerkelijk belang. [3]
5.3.
Aan het kennisgroepstandpunt, waaraan belanghebbende refereert, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat recht bestaat op een belastingkorting. Een vereiste voor de omzetting van het verlies in een belastingkorting is het ontbreken van een aanmerkelijk belang in het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de belastingkorting wordt geclaimd. Belanghebbende en haar echtgenoot hielden in het jaar 2018 echter nog een aanmerkelijk belang zodat het nog niet verrekende verlies uit aanmerkelijk belang niet kan leiden tot een belastingkorting in 2019.
5.4.
Het voorgaande betekent dat de aanslag IB/PVV 2019 niet te hoog is vastgesteld. De belastingrentebeschikking volgt de hoogte van de aanslag IB/PVV 2019. Niet gesteld en ook niet gebleken is dat de belastingrentebeschikking tot een te hoog bedrag is vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond omdat het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2019 ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De aanslag IB/PVV 2019 en de belastingrentebeschikking blijven echter in stand omdat deze naar het oordeel van de rechtbank niet te hoog zijn vastgesteld.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt belanghebbende het door haar betaalde griffierecht terug. Belanghebbende krijgt geen proceskostenvergoeding, want zij heeft geen kosten gesteld die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • verklaart het bezwaar ongegrond;
  • draagt de inspecteur op om het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 51 aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 14 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 8:72, vierde lid, van de Awb.
2.Hoge Raad 9 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX7330.
3.Artikel 4.49 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (wettekst van vóór 2010).