ECLI:NL:RBZWB:2025:1608

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
BRE 24/856, 24/3540, 24/3541, 24/3542 en 24/3543
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van belastingaanslagen en verzuimboete in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 maart 2025, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende die in beroep gaat tegen verschillende belastingaanslagen en een verzuimboete. De rechtbank beoordeelt de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, die op 28 december 2023 de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2017 en 2018, alsook de aanslagen Zorgverzekeringswet (Zvw) voor dezelfde jaren, heeft opgelegd. De rechtbank concludeert dat het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2017 terecht niet-ontvankelijk is verklaard vanwege termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de aanslagen op de juiste wijze heeft bekendgemaakt en dat de termijnoverschrijding aan de belanghebbende zelf is toe te rekenen. De rechtbank verklaart de beroepen tegen de aanslagen Zvw 2017, IB/PVV 2018 en Zvw 2018 ook niet-ontvankelijk, terwijl het beroep inzake de verzuimboete voor het jaar 2019 gegrond wordt verklaard. De rechtbank vernietigt de verzuimboete en draagt de inspecteur op het griffierecht en proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/856, 24/3540, 24/3541, 24/3542 en 24/3543

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2025 in de zaken tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 28 december 2023 betreffende de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017 en de rechtstreekse beroepen tegen de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2017, de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018, de aanslag Zvw voor het jaar 2018 en de tijdens de beroepsprocedure genomen uitspraak op bezwaar en beschikking ambtshalve vermindering inzake het jaar 2019.
2017
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 75.000 (aanslag IB/PVV 2017).
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag IB/PVV 2017 heeft de inspecteur belanghebbende € 1.829 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrente IB/PVV 2017) en belanghebbende een verzuimboete van € 369 opgelegd (de boete 2017).
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag Zvw opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 53.701 (aanslag Zvw 2017).
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag Zvw 2017 heeft de inspecteur belanghebbende € 183 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrente Zvw 2017).
2018
1.3.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.000 (aanslag IB/PVV 2018).
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag IB/PVV 2018 heeft de inspecteur belanghebbende € 544 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrente IB/PVV 2018) en belanghebbende een verzuimboete van € 369 opgelegd (de boete 2018).
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag Zvw opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 36.000 (aanslag Zvw 2018). Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag Zvw 2018 heeft de inspecteur belanghebbende € 120 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrente Zvw 2018).
2019
1.4.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.000. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag IB/PVV 2019 heeft de inspecteur belanghebbende € 213 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrente IB/PVV 2019) en belanghebbende een verzuimboete van € 385 opgelegd (de boete 2019).
Bezwaar- en beroepsfase
1.5.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2017. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende bij uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard vanwege termijnoverschrijding en het verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen.
1.6.
Belanghebbende heeft alsnog een aangiftebiljet 2019 ingediend. De inspecteur heeft dit stuk aangemerkt als een bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2019. Dat bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Naar aanleiding van de aangifte heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV 2019 en de belastingrente IB/PVV 2019 op 29 november 2024 ambtshalve verminderd naar nihil. De verzuimboete is wel gehandhaafd.
1.7.
De rechtbank heeft de beroepen op 5 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, [naam] en namens de inspecteur: [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Feiten

2. Belanghebbende is op [datum] 2018 persoonlijk failliet verklaard bij vonnis van de rechtbank Rotterdam.
2.1.
Tijdens het faillissement heeft de inspecteur een herinnering en een aanmaning tot het doen van de aangifte IB/PVV en Zvw 2017 en een uitnodiging en herinnering tot het doen van de aangifte IB/PVV en Zvw 2018 naar de curator gestuurd.
2.2.
Belanghebbende is vanaf 31 december 2018 uitgeschreven uit de basisregistratie personen uit Nederland. Belanghebbende is toen naar Venezuela geëmigreerd en later naar Curaçao. Belanghebbende heeft als nieuw adres het volgende adres opgegeven:

[adres 1]
[adres 1] ”
2.3.
De inspecteur heeft een aanslag IB/PVV 2017 opgelegd met dagtekening 18 december 2019. Het belastbare inkomen is geschat. Met dezelfde dagtekening heeft de inspecteur ook een aanslag Zvw 2017 opgelegd. Het bijdrage-inkomen is ook geschat.
2.4.
De aanslag IB/PVV 2017 en de aanslag Zvw 2017 zijn als volgt geadresseerd:
“ [adres 2]
2.5.
De inspecteur heeft een aanslag IB/PVV 2018 opgelegd met dagtekening 10 februari 2021. Het belastbare inkomen is geschat. Met dezelfde dagtekening heeft de inspecteur ook een aanslag Zvw 2018 opgelegd. Het bijdrage-inkomen is ook geschat. Dit geldt ook voor de aanslag IB/PVV 2019.
2.6.
De aanslagen IB/PVV 2018, Zvw 2018 en IB/PVV 2019 zijn door de inspecteur verzonden naar het adres wat door belanghebbende als nieuw adres is opgegeven aan de gemeente Rotterdam.
2.7.
Belanghebbende heeft over de vier kwartalen van 2017 aangiften omzetbelasting ingediend en over de eerste twee kwartalen van 2018.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2017 terecht niet-ontvankelijk is verklaard en of het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2017 terecht is afgewezen. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of de rechtstreekse beroepen tegen de aanslagen Zvw 2017, IB/PVV 2018 en Zvw 2018 ontvankelijk zijn en, zo ja, of deze terecht en naar de juiste hoogte zijn opgelegd. Ook betrekt de rechtbank de aanslag IB/PVV 2019 en de boete 2019 in de beschouwing. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
4. De rechtbank is van oordeel dat het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2017 terecht niet-ontvankelijk is verklaard en dat het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2017 terecht is afgewezen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de beroepen tegen de aanslagen Zvw 2017, IB/PVV 2018 en Zvw 2018 niet-ontvankelijk zijn. Wel is het beroep gegrond voor zover dat ziet op de verzuimboete inzake 2019. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Motivering

Aanslag IB/PVV 2017
5. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2017. De inspecteur heeft op 28 december 2023 uitspraak op bezwaar gedaan. De uitspraak op bezwaar van de inspecteur bevat twee beslissingen: (i) de inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn, en (ii) de inspecteur heeft besloten om de aanslag IB/PVV 2017 niet ambtshalve te verminderen. Het beroep van belanghebbende richt zich tegen beide beslissingen.
5.1.
Belanghebbende heeft tegen de eerste beslissing van de inspecteur beroep ingesteld bij de rechtbank. Daardoor kan de rechtbank beoordelen of de inspecteur het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2017 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Tegen de tweede beslissing van de inspecteur moet normaal gesproken eerst bezwaar worden gemaakt, voordat daartegen in beroep kan worden gekomen. Dat heeft belanghebbende niet gedaan. Dat is in dit geval niet erg. De inspecteur heeft er namelijk mee ingestemd dat de bezwaarfase kan worden overgeslagen (prorogatie). Dat betekent dat de rechtbank zowel de eerste als de tweede beslissing van de inspecteur inhoudelijk kan beoordelen.
De niet-ontvankelijkverklaring van de aanslag IB/PVV 2017
5.2.
Belanghebbende stelt dat het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2017 ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Daartoe voert belanghebbende aan dat hij de aanslag IB/PVV 2017 pas later heeft ontvangen.
5.3.
De rechtbank overweegt als volgt. De termijn voor het maken van bezwaar tegen een belastingaanslag bedraagt zes weken [1] en begint als uitgangspunt te lopen op de dag na die van dagtekening van het aanslagbiljet. [2] Dat betekent dat de bezwaartermijn dit geval als uitgangspunt is gaan lopen op 19 december 2019 en is geëindigd op 29 januari 2020. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt bij brief van 4 september 2023. Dat is als uitgangspunt dus te laat.
5.4.
Op het voorgaande bestaat een uitzondering als de belastingaanslag pas later is bekendgemaakt. In dat geval begint de termijn voor het maken van bezwaar pas te lopen op de dag na de bekendmaking. Een belastingaanslag is onder meer bekendgemaakt als deze door de inspecteur op de post is gedaan. Dit is anders als de aanslag belanghebbende niet heeft bereikt en dat het gevolg is van een fout van de Belastingdienst (bijvoorbeeld een verkeerde adressering die aan de Belastingdienst is te wijten). [3] De inspecteur moet aannemelijk maken dat hij de belastingaanslag goed heeft geadresseerd en op de post heeft gedaan. [4]
5.5.
De rechtbank constateert dat de adressering van de aanslag IB/PVV 2017 niet gelijkluidend is aan het adres dat staat vermeld in de BRP. Op het aanslagbiljet staat namelijk ‘ [adres 2] ’ en in de BRP staat ‘ [adres 1] ’. De rechtbank gaat er echter van uit dat de toevoeging ‘ [letters] ’ aan het adres niet tot (extra) problemen moet leiden voor de ontvangst van de aanslag IB/PVV 2017 op het adres van belanghebbende. Deze afwijkende adressering is naar het oordeel van de rechtbank daarom niet aan te merken als een fout van de belastingdienst als gevolg waarvan de aanslag belanghebbende niet heeft bereikt.
5.6.
Uit de door de inspecteur overgelegde verzendadministratie van de aanslag IB/PVV 2017 leidt de rechtbank af dat de aanslag IB/PVV 2017 op 12 december 2019 aan PostNL ter verzending is aangebonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur hiermee de verzending (terpostbezorging) van de aanslag IB/PVV 2017 aannemelijk gemaakt.
De rechtbank is dus van oordeel dat de inspecteur de aanslag IB/PVV 2017 op de voorgeschreven wijze heeft bekendgemaakt. Dit betekent dat de bezwaartermijn is begonnen op de dag na de dagtekening van de aanslag. Dat is 19 december 2019 en het bezwaarschrift dus (veel) te laat is ingediend. Als een bezwaarschrift te laat is ingediend, moet de inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet op tijd indienen van het bezwaarschrift niet is toe te rekenen aan belanghebbende. Dan blijft de niet-ontvankelijkverklaring achterwege [5] .
5.7.
Belanghebbende heeft ter zitting aangevoerd dat hij het na zijn persoonlijke faillissement erg zwaar heeft gehad. Op 1 januari 2019 is belanghebbende uit Nederland vertrokken naar Venezuela. Na drie maanden verblijf in Venezuela is belanghebbende op Curaçao gaan wonen. Doordat de aanslag IB/PVV 2017 naar zijn adres in Venezuela is gestuurd en hij daar op het moment van verzending niet meer woonde, stelt belanghebbende dat hij niet op de hoogte was van de aanslag IB/PVV 2017 en dat hij dus ook niet tijdig bezwaar heeft kunnen maken.
5.8.
De rechtbank heeft begrip voor de zware omstandigheden waarin belanghebbende verkeerde na zijn persoonlijke faillissement. Die omstandigheden maken echter niet dat de termijnoverschrijding niet aan belanghebbende is toe te rekenen. Aan belanghebbende kan namelijk worden tegengeworpen dat hij toen hij uit Nederland vertrok zich ervan bewust had kunnen zijn dat hij voor het jaar 2017 nog fiscale verplichtingen had in Nederland. In 2017 woonde belanghebbende immers in Nederland en dreef hij nog zijn eigen onderneming. Het had daarom op de weg van belanghebbende gelegen om de belastingdienst bij zijn verhuizing van Venezuela naar Curaçao te informeren over zijn nieuwe adres, zodat de belastingdienst brieven naar het juiste adres had kunnen sturen. Dat heeft belanghebbende niet gedaan. Als gevolg daarvan heeft de inspecteur de brieven, in het bijzonder de aanslag IB/PVV 2017, naar het door belanghebbende opgegeven adres in Venezuela gestuurd. Daar woonde belanghebbende op het moment van de verzending van de aanslag IB/PVV 2017 niet meer. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het aan belanghebbende zelf is toe te rekenen dat hij de aanslag IB/PVV 2017 niet heeft ontvangen en als gevolg daarvan niet tijdig bezwaar heeft gemaakt. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is dus geen sprake. Dat betekent dat de inspecteur de aanslag IB/PVV 2017 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2017
5.9.
De inspecteur kan een aanslag ambtshalve verminderen als hem is gebleken dat die aanslag op een te hoog bedrag is vastgesteld. [6] Dit doet de inspecteur alleen als er nog geen vijf jaar zijn verstreken na het einde van het kalenderjaar waarop de aanslag betrekking heeft (de vijfjaarstermijn). [7] Voor de aanslag IB/PVV 2017 verliep de vijfjaarstermijn op 31 december 2022. Het bezwaarschrift, wat de inspecteur in behandeling heeft genomen als verzoek om ambtshalve vermindering, is door de inspecteur ontvangen op 8 september 2023. Dat is dus buiten de vijfjaarstermijn. De inspecteur heeft het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2017 als uitgangspunt dus terecht afgewezen. Dat is slechts anders als sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Belanghebbende heeft – ten opzichte van de redenen voor de late indiening van stukken – geen aanvullende reden gegeven waarom hij niet binnen de vijfjaarstermijn een verzoek om ambtshalve vermindering heeft kunnen indienen. De rechtbank is daarom van oordeel – ook mede onder verwijzing naar haar overwegingen onder 5.8. – dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Tussenconclusie aanslag IB/PVV 2017
5.10.
De inspecteur heeft het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2017 terecht niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV terecht afgewezen. Dat betekent dat de rechtbank niet inhoudelijk meer mag kijken naar de aanslag IB/PVV 2017. Dat geldt ook voor de belastingrente en de boete bij de aanslag IB/PVV 2017. De aanslag IB/PVV 2017, de boete- en de belastingrentebeschikking blijven dus in stand.
Aanslagen Zvw 2017, IB/PVV 2018 en Zvw 2018
6. Belanghebbende is in het beroepschrift met dagtekening 25 april 2024 ook ingegaan op de aanslagen Zvw 2017, IB/PVV 2018 en Zvw 2018. Belanghebbende heeft tegen deze aanslagen geen bezwaar gemaakt. Op zitting heeft de inspecteur ingestemd met een rechtstreeks beroep tegen deze aanslagen. Dat betekent dat de bezwaarfase kan worden overgeslagen (prorogatie) en de rechtbank kan oordelen over de aanslagen Zvw 2017, IB/PVV 2018 en Zvw 2018.
Ontvankelijkheid van de beroepen
6.1.
De rechtbank moet ambtshalve, dat wil zeggen uit zichzelf, beoordelen of de beroepen met betrekking tot de aanslagen Zvw 2017, IB/PVV 2018 en Zvw 2018 tijdig zijn ingediend. Ook voor het indienen van een beroepschrift geldt een termijn van zes weken. [8] Die termijn begint in deze gevallen op de dag na die van de dagtekening van de aanslag. [9] Dat betekent dat de beroepstermijn voor de aanslag Zvw 2017 als uitgangspunt is gaan lopen op 19 december 2019 en is geëindigd op 29 januari 2020. Voor de aanslagen IB/PVV en Zvw 2018 is de beroepstermijn als uitgangspunt gaan lopen op 11 februari 2021 en is geëindigd op 24 maart 2021. Belanghebbende heeft door middel van het beroepschrift op 25 april 2024 rechtstreeks beroep ingesteld. Dat is als uitgangspunt voor zowel de aanslag Zvw 2017 als de aanslagen IB/PVV en Zvw 2018 dus te laat. Op het voorgaande bestaat een uitzondering als de belastingaanslag pas later is bekendgemaakt. Dat heeft de rechtbank al uitgelegd onder 5.4.
6.2.
Belanghebbende stelt ook voor de aanslagen Zvw 2017, IB/PVV 2018 en Zvw 2018 dat hij deze pas later heeft ontvangen. De rechtbank moet daarom – net als voor de aanslag IB/PVV 2017 – beoordelen of de inspecteur aannemelijk maakt dat hij de belastingaanslag goed heeft geadresseerd en op de post heeft gedaan. [10]
6.3.
De rechtbank constateert dat ook de adressering van de aanslag Zvw 2017 niet gelijkluidend is aan het adres dat staat vermeld in de BRP. Op het aanslagbiljet staat ‘ [adres 2] ’. In de BRP staat ‘ [adres 1] ’. De rechtbank gaat er – net als voor de aanslag IB/PVV 2017 – van uit dat de toevoeging ‘ [letters] ’ aan het adres niet tot (extra) problemen moet leiden voor de ontvangst van de aanslag Zvw 2017 op het adres van belanghebbende. Deze afwijkende adressering is naar het oordeel van de rechtbank daarom niet aan te merken als een fout van de belastingdienst als gevolg waarvan de aanslag belanghebbende niet heeft bereikt. De rechtbank constateert verder dat de adressering van de aanslagen IB/PVV en Zvw 2018 wel gelijkluidend is aan het adres dat staat vermeld in de BRP.
6.4.
Uit de door de inspecteur overgelegde verzendadministratie van de aanslag Zvw 2017 leidt de rechtbank af dat de aanslag Zvw 2017 op 12 december 2019 aan PostNL ter verzending is aangebonden. Uit de door de inspecteur overgelegde verzendadministratie van de aanslagen IB/PVV en Zvw 2018 leidt de rechtbank af dat de aanslagen IB/PVV en Zvw 2018 op 2 februari 2021 aan PostNL ter verzending zijn aangeboden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur hiermee de verzending (terpostbezorging) van de aanslagen Zvw 2017, IB/PVV 2018 en Zvw 2018 aannemelijk gemaakt.
6.5.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat de inspecteur met de toezending van de aanslag Zvw 2017 en de aanslagen IB/PVV en Zvw 2018 naar het adres zoals dat op het aanslagbiljet staat vermeld deze aanslagen op de voorgeschreven wijze heeft bekendgemaakt. Dit betekent dat de bezwaartermijn is begonnen op de dag na de dagtekening van de aanslagen. Dat is voor de aanslag Zvw 2017 19 december 2019 en voor de aanslagen IB/PVV en Zvw 2018 11 februari 2021. De rechtstreekse beroepen zijn dus te laat ingediend.
6.6.
Als een beroepschrift te laat is ingediend, moet de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet op tijd indienen van het beroepschrift niet is toe te rekenen aan belanghebbende. Dan blijft de niet-ontvankelijkverklaring achterwege [11] . Belanghebbende heeft in dat verband hetzelfde aangevoerd als voor de aanslag IB/PVV 2017 (zie 5.7.). De rechtbank is met dezelfde motivering als gegeven onder 5.8. van oordeel dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
Tussenconclusie aanslagen Zvw 2017, IB/PVV 2017 en Zvw 2018
6.7.
De rechtbank verklaart de beroepen tegen de aanslagen Zvw 2017, IB/PVV 2018 en Zvw 2018 niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank niet inhoudelijk meer mag kijken naar deze aanslagen. Dat geldt ook voor de belastingrente en de boete bij die aanslagen. De aanslagen Zvw 2017, IB/PVV 2018 en Zvw 2018 en ook de boete- en de belastingrentebeschikkingen bij deze aanslagen blijven dus in stand.
Aanslag IB/PVV 2019
6.8.
Ter zitting is met partijen afgesproken dat het door belanghebbende ingediende beroepschrift van 25 april 2024 moet worden opgevat als een beroep wegens niet tijdig beslissen door de inspecteur op het verzoek om ambtshalve vermindering van belanghebbende. De beslissing op het ambtshalve verzoek is tijdens de beroepsprocedure alsnog genomen. Daardoor is het beroep wegens niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk. Wel kan de rechtbank dan de alsnog door de inspecteur genomen beslissing in haar beoordeling betrekken. Partijen hebben daar ter zitting ook toestemming voor gegeven. De rechtbank gaat dus ook over tot een rechtstreekse beoordeling in beroep van de ambtshalve beslissing van de inspecteur inzake 2019. Daarbij gaat het dan alleen (nog) om de opgelegde verzuimboete.
6.9.
Ter zitting heeft de inspecteur het standpunt opgenomen dat de opgelegde verzuimboete alsnog vernietigd moet worden. De rechtbank ziet geen aanleiding anders te oordelen. De verzuimboete zal dan ook worden vernietigd.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep in de zaak 24/856 inzake de IB/PVV 2017 is ongegrond. De beroepen 24/3540 (IB/PVV 2018), 24/3542 (Zvw 2017) en 24/3543 (Zvw 2018) zijn niet-ontvankelijk. Het beroep in de zaak 24/3541 inzake de verzuimboete jaar 2019 is gegrond.
8. Omdat de zaak met zaaknummer 24/3541 gegrond is, bestaat er aanleiding tot vergoeding voor het griffierecht. Ook ziet de rechtbank aanleiding om de inspecteur te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende. Die proceskosten bestaan uit een vergoeding van de gereisde kilometers voor het bijwonen van de zitting, voor een bedrag van € 53,20. [12]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep met zaaknummer 24/3541 gegrond;
  • vernietigt de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering van de verzuimboete IB/PVV 2019;
  • vernietigt de verzuimboete opgelegd bij de aanslag IB/PVV 2019;
  • verklaart het beroep met zaaknummer 24/856 ongegrond;
  • verklaart de beroepen met de zaaknummers 24/3540, 24/3542 en 24/3543 niet-ontvankelijk;
  • draagt de inspecteur op het griffierecht van € 51 te vergoeden;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende van € 53,20.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. de Vos, griffier, op 19 maart 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Op grond van artikel 22j, aanhef en letter a, Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
3.Hoge Raad 5 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5063, r.o. 3.2 en Hoge Raad 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:930, r.o. 3.3.4.
4.Hoge Raad 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:875, r.o. 2.5.1.
5.Artikel 6:11 van de Awb.
6.Artikel 65 AWR en artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB).
7.Artikel 45aa, onder a, Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001.
8.Artikel 6:7 Awb.
9.Artikel 22j AWR.
10.Hoge Raad 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:875, r.o. 2.5.1.
11.Artikel 6:11 van de Awb.
12.95 kilometer enkele reis tegen een tarief van € 0,28 per kilometer op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel d van het Besluit proceskosten bestuursrecht.