ECLI:NL:RBZWB:2025:160

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
BRE 23/12059 PW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor tandartskosten op grond van de Participatiewet

Op 14 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. I.A.C. Cools, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilvarenbeek. Eiser had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor tandartskosten, die door het college was afgewezen op basis van de Zorgverzekeringswet. Eiser had eerder een begroting van zijn tandarts overgelegd voor een vaste brug ter waarde van € 4.955,25. Na afwijzing van de aanvraag en een ongegrond verklaard bezwaar, heeft eiser beroep ingesteld. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen, omdat de afwijzing niet deugdelijk was gemotiveerd. In het bestreden besluit bleef het college bij de afwijzing, maar de rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende zorgvuldig had gehandeld door geen contact op te nemen met eiser na een telefoongesprek met de tandartsassistente. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/12059 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser,

(gemachtigde: mr. I.A.C. Cools),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilvarenbeek(het college), verweerder,
(gemachtigde: [gemachtigde]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor tandartskosten op grond van de Participatiewet.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 16 december 2020 (primaire besluit) afgewezen. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt. Met het besluit van
13 december 2021 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
1.2.
Met de uitspraak van 30 mei 2023 [1] heeft deze rechtbank dit beroep gegrond verklaard, het besluit van 13 december 2021 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser.
1.3.
Met het bestreden besluit van 8 november 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Eiser heeft ook tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft op 12 oktober 2020 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor tandartskosten. Daarbij heeft hij een begroting van zijn tandarts overgelegd ter hoogte van € 4.955,25 voor een vaste brug op vier pijlers.
2.1.
Met het primaire besluit is deze aanvraag afgewezen, omdat de Zorgverzekeringswet als een voorliggende en toereikende voorziening wordt beschouwd. Dit besluit heeft het college na bezwaar gehandhaafd. In voorgenoemde uitspraak van deze rechtbank van 30 mei 2023 is het besluit op bezwaar vernietigd, omdat de weigering van bijzondere bijstand voor de tandartskosten niet deugdelijk is gemotiveerd. Het college heeft niet juist uitgelegd waarom in het geval van eiser niet de beleidsregel [2] van toepassing kan zijn, waarin is bepaald dat voor personen die tijdelijk uitgesloten zijn van deelname aan een aanvullende verzekering, bijzondere bijstand kan worden verstrekt voor noodzakelijke medische kosten. Het college is daarom opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak.
2.2.
Met de e-mail van 20 september 2023 en de brief van 21 september 2023 heeft het college eiser bericht dat noodzakelijke tandartskosten in aanmerking komen voor bijzondere bijstand en dat een nieuwe begroting/advies van de tandarts nodig is om de noodzaak vast te stellen. Medegedeeld wordt dat eiser voor 5 oktober 2023 een afspraak kan inplannen met Samenwerkende Tandartsen Tilburg Zuid (Samenwerkende Tandartsen), zodat zij kunnen beoordelen welke kosten noodzakelijk zijn en wat hiervoor de goedkoopste en adequate oplossing is. De kosten van deze afspraak zullen rechtstreeks door het college betaald worden.
2.3.
Op 26 september 2023 heeft een medewerkster van de gemeente telefonisch gesproken met de tandartsassistente. De tandartsassistente liet weten dat er op 22 september 2023 telefonisch contact is geweest met eiser, maar dat hij geen afspraak wilde maken en dat hij op zoek zou gaan naar een andere tandarts.
Bestreden besluit
2.4.
Met het bestreden besluit heeft het college, onder wijziging van de motivering, eisers bezwaar ongegrond verklaard. Uit contact met de Samenwerkende Tandartsen is gebleken dat de kosten voor implantaten in het geval van eiser niet noodzakelijk zijn, omdat een partiële prothese ook een adequate oplossing zou kunnen zijn. Om dit te kunnen beoordelen/vaststellen is een nieuw consult noodzakelijk. Eiser heeft er echter voor gekozen om hiervoor geen afspraak te maken. Het college kan daarom de noodzaak niet vaststellen van de behandelingen die in de laatste begroting van 30 augustus 2022 zijn opgenomen.

Beroepsgronden

3. Eiser heeft aangevoerd dat het college te voortvarend is overgegaan tot het stellen dat de noodzaak van de behandeling niet kon worden aangetoond. Eiser heeft ten tijde van de aanvraag al een offerte overgelegd van de kosten die destijds door de tandarts noodzakelijk werden geacht voor herstel van zijn gebit. In het kader van de huidige beoordeling werd evenwel uit het niets gesproken over het enkel aanbrengen van een partiële prothese. Zijn tandarts heeft in het verleden nooit gesproken over een partiële prothese als adequate behandeling voor zijn tandproblemen. Om die reden heeft eiser ook laten weten geen vertrouwen meer te hebben in de Samenwerkende Tandartsen. Daarmee is evenwel niet gezegd dat eiser niet bereid zou zijn om medewerking te verlenen aan een consult.
3.1.
Ter zitting heeft eiser zijn beroepsgronden aangevuld. Zo heeft eiser verklaard dat een medewerker van de gemeente aan de Samenwerkende Tandartsen heeft gevraagd (medische) informatie over hem te verstrekken. Eiser heeft hierover een klacht ingediend. Eiser heeft ook bij een medewerker van de gemeente aangegeven dat hij het consult wilde laten uitvoeren door een onafhankelijke tandarts. Na een tijd is eiser weer in gesprek gegaan met de Samenwerkende Tandartsen. Hierdoor is zijn vertrouwen in deze tandartsenkliniek hersteld en is hij inmiddels weer onder behandeling van deze tandarts.

Juridisch kader

4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

5. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het college eisers aanvraag om bijzondere bijstand voor tandartskosten op goede gronden heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) moet voor het recht op bijzondere bijstand eerst worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. [3]
5.2.
Ter zitting heeft het college bevestigd dat niet langer in geschil is dat eiser voor de tandartskosten geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening. Het geschil tussen partijen ziet op de vraag of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd noodzakelijk zijn. Het college stelt dat het de noodzakelijkheid van de gewenste behandeling niet heeft kunnen beoordelen, omdat eiser geen afspraak heeft willen maken voor een consult bij de tandarts. Dit heeft het college (telefonisch) vernomen van de tandartsassistente. Ter zitting heeft het college verklaard dat er daarna geen contact meer is geweest met eiser en dat hem niet is gevraagd hoe het zat met de afspraak voor het consult. Ook liet de gemachtigde van het college ter zitting weten niet bekend te zijn met de door eiser gestelde klacht.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van het college gelegen om na het telefoongesprek met de tandartsassistente op 26 september 2023, contact met eiser op te nemen alvorens een besluit te nemen. Dan had het college navraag kunnen doen of en, zo ja, waarom het niet tot een afspraak is gekomen. Het is niet onbegrijpelijk dat eiser vragen had bij de informatie-uitwisseling tussen de gemeente en de tandarts en bij de alternatief voorgestelde behandeling. Van het college mocht worden verwacht dat hij meer zou ondernemen om het onderzoek te laten slagen en dat hij niet te snel conclusies zou trekken op basis van de telefonische mededeling van de tandartsassistente.
5.4.
Gelet hierop is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onvoldoende zorgvuldig voorbereid.

Conclusie en gevolgen

6. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Vervolgens moet worden bezien tot welk vervolg dit leidt. Het is niet mogelijk om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien. Het college zal namelijk alsnog onderzoek moeten doen naar de vraag of sprake was van noodzakelijke medische kosten en eiser dient daaraan zijn medewerking te verlenen. Daarvoor kan het nodig zijn dat (medische) informatie van de tandarts wordt overgelegd. Het college zal worden opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van deze uitspraak.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht van € 50,- aan eiser vergoeden.
6.2.
De rechtbank veroordeelt het college verder in de door eiser gemaakte proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt
€ 1.814,-, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend (1 punt) en aan de zitting heeft deelgenomen (1 punt).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op om het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van C.M.A. Groenendaal, griffier, op 14 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Participatiewet
Artikel 35
1. Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, de studietoeslag, bedoeld in artikel 36b, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.

Voetnoten

2.Artikel 20, vijfde lid, Beleidsregels minimaregelingen gemeente Hilvarenbeek.
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 9 oktober 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3304).