ECLI:NL:RBZWB:2025:1527

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
BRE - 24 _ 5255 en 24 _ 5256
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaaf omzetbelasting voor toegang tot bloemencorso

Op 17 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 24/5255 en 24/5256, waarbij de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst heeft beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende over de tijdvakken van het 2e en 3e kwartaal van 2023 recht heeft op teruggaaf van omzetbelasting. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de voldoeningen op aangifte van € 8 en € 46.083, die door de inspecteur ongegrond waren verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verlenen van toegang tot het bloemencorso, een evenement met praalwagens en optredens, moet worden aangemerkt als een samengestelde prestatie die onder het verlaagde tarief voor de omzetbelasting valt. De rechtbank heeft het beroep op het vertrouwensbeginsel van belanghebbende gehonoreerd, omdat de inspecteur eerder had aangegeven dat het bloemencorso onder de reikwijdte van het verlaagde tarief viel. De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van belanghebbende, die zijn vastgesteld op € 1.814. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en de uitspraken op bezwaar vernietigd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/5255 en 24/5256

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2025 in de zaken tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 11 mei 2024 en 17 mei 2024.
1.1.
Belanghebbende heeft over de tijdvakken gelegen in de periode 1 april 2023 tot en met 30 juni 2023 (2e kwartaal 2023) een bedrag van € 8 op aangifte voldaan en over de tijdvakken gelegen in de periode 1 juli 2023 tot en met 30 september 2023 (3e kwartaal 2023) een bedrag van € 46.083 op aangifte voldaan. Tegen deze voldoeningen op aangifte heeft belanghebbende bezwaar gemaakt.
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende bij uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 6 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende [naam] en mr. dr. J.J.A.M Korving, de gemachtigde en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of belanghebbende het juiste bedrag aan omzetbelasting op aangifte heeft voldaan. Zij doet dat aan de hand van de argumenten van belanghebbende, de beroepsgronden.
2.1.
In geschil is of op de door belanghebbende verrichte diensten het normale of het verlaagde omzetbelastingtarief van toepassing is. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de door belanghebbende verrichte diensten zijn aan te merken als het verlenen van toegang tot muziekuitvoeringen en toneeluitvoeringen in de zin van artikel 9, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) in samenhang gelezen met post b.14, letter d, van Tabel I bij de Wet OB. Daaraan gaat de vraag vooraf of de door belanghebbende verrichte diensten zijn aan te merken als een samengestelde prestatie.
2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank vormt het verlenen van toegang tot het bloemencorso een samengestelde prestatie die onderworpen is aan het verlaagde tarief voor de omzetbelasting. Dat betekent dat belanghebbende voor het 2e en 3e kwartaal van 2023 recht heeft op een teruggaaf. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is in de onderhavige aangiftetijdvakken ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). De onderneming wordt gedreven in de vorm van een stichting .
3.1.
De ondernemingsactiviteiten bestaan uit het organiseren van een jaarlijks evenement waarbij een bloemencorso , een optocht van met bloemen versierde wagens, door de straten van [plaats] gaat. Het bloemencorso vindt plaats op de eerste zondag van september.
3.2.
Op het evenement strijdt een aantal praalwagens om de ereprijs van de jury voor de mooiste praalwagen. De praalwagens worden gebouwd door lokale buurtschappen. Iedere praalwagen vertelt een eigen verhaal. Op en rondom de praalwagens wordt gebruik gemaakt van geluid, muziek, beweging. Op verschillende momenten tijdens de optocht zijn er optredens in de vorm van onder meer figuratie, toneel en muziek- en majorettekorpsen.
3.3.
Voor het bezoeken van het bloemencorso op zondag dient een entreeticket (parcoursticket of tribuneticket, hierna: 'entreeticket') te worden aangeschaft dat bezoekers toegang verleent tot de optocht.

Motivering

Samengestelde prestatie?
4. De inspecteur stelt – in de kern weergegeven – dat het verlenen van toegang tot de optocht van praalwagens en tot de optredens tijdens de optocht verschillende handelingen of elementen van een handeling zijn. Dat wordt door belanghebbende niet bestreden.
4.1.
Als uitgangspunt heeft dan te gelden dat elk van die prestaties voor de heffing van omzetbelasting als onderscheiden en zelfstandig moet worden beschouwd. Onder omstandigheden moeten verschillende handelingen of elementen van een handeling niettemin als één enkele prestatie worden aangemerkt. [1]
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat deze handelingen als één enkele prestatie moeten worden aangemerkt. Wat partijen echter verdeeld houdt is of de optredens een bijkomende dienst zijn ten opzichte van de hoofdprestatie, het verlenen van toegang tot de optocht van praalwagens, of dat deze handelingen objectief gezien één ondeelbare economische prestatie vormen.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat objectief gezien sprake is van één ondeelbare economische prestatie. Daartoe acht de rechtbank doorslaggevend dat de verschillende handelingen of elementen van handelingen vanuit het perspectief van een modale bezoeker zeer nauw met elkaar verbonden zijn en geen afzonderlijk praktisch nut hebben. De handelingen vormen vanuit het perspectief van de modale bezoeker samen één geheel. Het verlenen van toegang tot het bloemencorso op zondag moet dan ook als één enkele prestatie voor de omzetbelasting worden aangemerkt.
Verlaagde tarief van toepassing?
5. Krachtens artikel 96 van de btw-richtlijn [2] past elke lidstaat een algemeen omzetbelastingtarief toe op goederenleveringen en diensten.
5.1.
In afwijking van voornoemd beginsel biedt artikel 98, eerste lid, van de btw-richtlijn de lidstaten de mogelijkheid om een of twee verlaagde omzetbelastingtarieven toe te passen. Volgens artikel 98, tweede lid, eerste alinea, van de btw-richtlijn kunnen de verlaagde omzetbelastingtarieven uitsluitend worden toegepast op de goederenleveringen en diensten die tot de in Bijlage III bij de btw-richtlijn genoemde categorieën behoren.
5.2.
Punt 7 van Bijlage III bij de btw-richtlijn biedt de lidstaten de mogelijkheid om een verlaagd omzetbelastingtarief toe te passen op het verlenen van toegang tot shows, schouwburgen, circussen, kermissen, amusementsparken, concerten, musea, dierentuinen, bioscopen, tentoonstellingen en soortgelijke culturele evenementen en voorzieningen, of van toegang tot de livestreaming van die evenementen of bezoeken, of beide.
5.3.
Op grond van artikel 9, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet OB in samenhang gelezen met post b.14, letter d, van Tabel I bij de Wet OB zijn aan het verlaagde tarief onderworpen de prestaties bestaande uit het verlenen van toegang tot muziekuitvoeringen en toneeluitvoeringen, daaronder begrepen opera's, operettes, dansen, pantomimes, revues, musicals en cabarets, en lezingen. Daarmee heeft de Nederlandse wetgever uitvoering gegeven aan artikel 98, tweede lid, van de btw-richtlijn in samenhang met punt 7 van Bijlage III bij de btw-richtlijn.
5.4.
De begrippen ‘muziekuitvoeringen’ en ‘toneeluitvoeringen’ als gehanteerd in post b.14, letter d, van Tabel I bij de Wet OB zijn als zodanig niet genoemd in Punt 7 van Bijlage III bij de btw-richtlijn, maar zijn daar wel op gebaseerd. De rechtbank moet de begrippen ‘muziekuitvoeringen’ en ‘toneeluitvoeringen’ daarom richtlijnconform uitleggen.
5.5.
De btw-richtlijn bevat echter geen definitie van de begrippen ‘muziekuitvoeringen’ en ‘toneeluitvoeringen’. Uitvoeringsverordening nr. 282/2011 [3] bevat evenmin enige definitie van de begrippen ‘muziekuitvoeringen’ en ‘toneeluitvoeringen’. Verder verwijst noch de btw-richtlijn, noch Uitvoeringsverordening nr. 282/2011 in dit verband naar het recht van de lidstaten.
5.6.
De begrippen ‘muziekuitvoeringen’ en ‘toneeluitvoeringen’ moeten in dat geval worden uitgelegd overeenkomstig de in de omgangstaal gebruikelijke betekenis van de termen waarmee zij worden omschreven, met inachtneming van de context waarin die termen worden gebruikt en de doelstellingen die worden nagestreefd door de regeling waarvan zij deel uitmaken. [4]
5.7.
De context waarin de begrippen in punt 7 van Bijlage III bij de btw-richtlijn zijn opgenomen, omschrijft een dienst die is onderworpen aan een verlaagd btw-tarief, hetgeen een afwijking vorm van het beginsel van toepassing van het normale tarief. De termen ‘muziekuitvoeringen’ en ‘toneeluitvoeringen’ moeten daarom strikt worden uitgelegd. [5]
5.8.
De door bijlage III bij de btw-richtlijn nagestreefde doelstelling betreft het mogelijk maken om op essentiële goederen alsmede goederen en diensten die overeenstemmen met sociale of culturele doelstellingen, voor zover zij geen of weinig risico van verstoring van de mededinging meebrengen, een verlaagd btw-tarief toe te passen. [6]
5.9.
Voor de gangbare betekenis van de begrippen ‘muziekuitvoeringen’ en ‘toneeluitvoeringen’ sluit de rechtbank aan bij een grammaticale uitleg. Het begrip ‘muziekuitvoeringen’ moet daarom worden uitgelegd als ‘de uitvoering van een muziekstuk’ en ‘muziekstuk’ als een ‘muzikaal werk om te spelen’ [7] .
Het begrip ‘toneeluitvoeringen’ moet worden uitgelegd als ‘keren dat een toneelstuk wordt opgevoerd’ [8] . Een ‘toneelstuk’ moet worden uitgelegd als een ‘stuk dat bestemd is om te worden opgevoerd’ [9] . Naar het oordeel van de rechtbank kan het bloemencorso bij een strikte uitleg niet onder de begrippen ‘muziekuitvoeringen’ of ‘toneeluitvoeringen’ worden begrepen.
5.10.
Voorgaande uitleg, welke de rechtbank ook in overstemming met de doelstelling van Bijlage III bij de btw-richtlijn acht, betekent dat het bloemencorso niet onder de in post b.14, letter d, van Tabel I bij de Wet OB gehanteerde begrippen ‘muziekuitvoeringen’ en ‘toneeluitvoeringen’ valt. Het verlaagde omzetbelastingtarief is daarom als uitgangspunt niet van toepassing op het verlenen van toegang tot het bloemencorso .
Vertrouwensbeginsel
6. Voor dat geval doet belanghebbende een beroep op het vertrouwensbeginsel. In het Besluit ‘Omzetbelasting. Toelichting Tabel I’ van de staatssecretaris van financiën van 31 maart 2022 [10] (het Besluit) staat – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“5. Muziekuitvoeringen en toneeluitvoeringen
(…)
Het verlenen van toegang tot een 'show’ waarbij het geheel van het aangebodene wordt ervaren als cultureel amusement/vermaak valt onder de post. Het aangebodene kan dan, als geheel onderdeel uitmakend van de ‘show’ bijvoorbeeld bestaan in het optreden van een band, een lezing, interviews met gasten over culturele onderwerpen, presentatie van een culturele agenda enzovoorts.”
6.1.
Belanghebbende stelt dat de inspecteur zich dient te houden aan het Besluit, en het Besluit en de inspecteur in samenhang bij haar het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat het verlenen van toegang tot het bloemencorso is onderworpen aan het verlaagde omzetbelastingtarief. Volgens belanghebbende kwalificeert het bloemencorso namelijk als een show, waarbij het geheel van het aangebodene wordt ervaren als ‘cultureel amusement/vermaak’.
6.2.
De inspecteur stelt dat aan het Besluit niet het in rechte te beschermen vertrouwen kan worden ontleend dat het verlenen van toegang tot het bloemencorso is onderworpen aan het verlaagde omzetbelastingtarief. Ter onderbouwing voert de inspecteur aan dat geen sprake is van een muziek- dan wel toneeluitvoering als bedoeld in post b.14, letter d, van Tabel I bij de Wet OB, zodat de toelichting van de staatssecretaris onder het kopje ‘Muziekuitvoeringen en toneeluitvoeringen’ ook niet van toepassing kan zijn op het bloemencorso . De toelichting moet volgens de inspecteur worden gelezen in de context van de genoemde uitvoeringen in de tabelpost.
6.3.
De rechtbank stelt voorop dat in rechte te beschermen vertrouwen kan worden ontleend aan uitlatingen van bestuursorgaan, in dit geval de inspecteur. De beantwoording van de vraag of de vaststelling van dit Besluit is aan te merken als het vaststellen van een algemeen verbindend voorschrift (waar op zichzelf beschouwd geen vertrouwen aan ontleend kan worden) of als een uitlating van een bestuursorgaan [11] (waar wel vertrouwen aan ontleend kan worden), is in dit geval niet relevant nu de inspecteur ter zitting ondubbelzinnig heeft verklaard dat hij gebonden is om uitvoering te geven aan het Besluit. Dat betekent dat ook wanneer het een algemeen verbindend voorschrift zou zijn, belanghebbende als uitgangspunt in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen aan de toezegging van inspecteur om conform het Besluit te handelen. Van belang voor de toetsing aan het vertrouwensbeginsel is dus in beide gevallen wat het Besluit inhoudt, althans wat belanghebbende daaruit mocht opmaken.
6.4.
De rechtbank constateert dat de besluitgever een betekenis geeft aan de begrippen ‘muziekuitvoeringen’ en ‘toneeluitvoeringen’ zoals gehanteerd in post b.14, letter d, van Tabel I bij de Wet OB die in de optiek van de rechtbank ruimer is dan wat wettelijk bepaald is (zie 5.9),. Volgens de besluitgever valt: “
het verlenen van toegang tot een 'show’ waarbij het geheel van het aangebodene wordt ervaren als cultureel amusement/vermaak” ongeclausuleerd ook onder deze post. Het bloemencorso voldoet naar het oordeel van de rechtbank wel aan deze omschrijving van de besluitgever, althans dat mocht belanghebbende zo hebben opgevat. Nu de inspecteur zich gecommitteerd heeft om in lijn met het Besluit te handelen, slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel in beginsel.
6.5.
De inspecteur voert voor dat geval aan dat het besluit inmiddels per 1 januari 2025 [12] is aangepast in de zin dat er thans expliciet staat dat het bloemencorso niet onder de reikwijdte van de begrippen ‘muziekuitvoeringen’ en ‘toneeluitvoeringen’ valt. Naar het oordeel van de rechtbank maakt dit het voorgaande niet anders nu alleen een beroep op het vertrouwensbeginsel ten aanzien van aangiftes gedurende 2023 aan de orde is en in rechte te respecteren gewekt vertrouwen niet met terugwerkende kracht kan worden weggenomen.
6.6.
De rechtbank komt dan alles overwegend tot de conclusie dat bij belanghebbende het in rechte te respecteren vertrouwen is gewekt dat het verlaagde omzetbelastingtarief in de onderhavige tijdvakken van toepassing is op het verlenen van toegang tot het bloemencorso .
6.7.
Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat belanghebbende recht heeft op een teruggaaf over het 2e kwartaal 2023 van (in ieder geval) € 6.630 en een teruggaaf over het 3e kwartaal 2023 van € 52.760.
Dat vaststellende merkt de rechtbank het volgende op, zoals ook ter zitting besproken. De rechtbank heeft geconstateerd dat de inspecteur de verschuldigde omzetbelasting over het 2e kwartaal 2023 op enig moment gedurende de bezwaarfase nader heeft vastgesteld. Met deze nadere vaststelling hebben partijen in hun cijfermatige standpunten vervolgens geen rekening gehouden. Uit het dossier is voorts niet eenduidig af te leiden of de inspecteur de verschuldigde omzetbelasting heeft vastgesteld naar een te betalen bedrag van € 4.022 of een terug te ontvangen bedrag van € 4.022.
Partijen hebben daar ter zitting geen duidelijkheid over kunnen geven en hebben aangegeven zo snel mogelijk antwoord te wensen op de onderliggende juridische vraag, dat de rechtbank met deze nadere vaststelling van de verschuldigde omzetbelasting over het 2e kwartaal 2023 geen rekening hoeft te houden, dat de verhoudingen goed zijn en dat zij dit cijfermatig zo nodig onderling achteraf afstemmen. Gelet hierop heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om de zaak aan te houden om meer duidelijkheid over de cijfers te verkrijgen. Onverminderd deze door de rechtbank gesignaleerde discrepanties in het cijfermatige gedeelte, zal de rechtbank daarom de teruggaven over het 2e kwartaal 2023 en het 3e kwartaal 2023 vaststellen conform de cijfermatige standpunten van partijen nu zij aangeven dat daarvan uitgegaan kan worden.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank verleent een teruggaaf omzetbelasting over het 2e kwartaal 2023 van € 6.630 en een teruggaaf omzetbelasting over het 3e kwartaal 2023 van € 52.760.
7.1.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Ter zake van de beroepen is slechts eenmaal griffierecht geheven. Dat betekent dat de inspecteur het griffierecht van in totaal € 371 moet vergoeden.
7.2.
Belanghebbende krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De proceskostenvergoeding wordt op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) vastgesteld. Bij het vaststellen van de proceskostenvergoeding gaat de rechtbank ervan uit dat de zaken samenhangen – in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit. Deze zaken zijn immers nagenoeg gelijktijdig door de inspecteur en door de rechtbank behandeld, waarbij de werkzaamheden van de gemachtigde in elk van deze zaken betrekking had op dezelfde materie en casuïstiek. De rechtbank stelt de vergoeding van de proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de aanwezigheid ter zitting, met een waarde per punt van € 907; en een wegingsfactor 1). Belanghebbende krijgt geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase, omdat daar in de bezwaarfase niet om is verzocht. Belanghebbende heeft geen andere kosten gesteld die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • verleent teruggaaf omzetbelasting over het 2e kwartaal 2023 van € 6.630;
  • verleent teruggaaf omzetbelasting over het 3e kwartaal 2023 van € 52.760;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.814;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 371 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 17 maart 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [13]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1318.
2.Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (de btw-richlijn).
3.Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van richtlijn 2006/112 (PB 2011, L 77).
4.Zie HvJ EU 1 oktober 2020, C-331/19 (X), ECLI:EU:C:2020:786, punt 24 (en aldaar aangehaalde rechtspraak).
5.Zie HvJ EU 1 oktober 2020, C-331/19 (X), ECLI:EU:C:2020:786, punt 30 (en aldaar aangehaalde rechtspraak).
6.HvJ 4 juni 2015, C161/14 (Commissie/Verenigd Koninkrijk), EU:C:2015:355, punt 25 (en aldaar aangehaalde rechtspraak).
7.Van Dale Online, 2024 Van Dale Uitgevers, raadpleegbaar via www.vandale.nl. Het betreft de woorden ‘uitvoering’ en volgend uit die omschrijving ‘muziekstuk’.
8.Idem.
9.Idem.
10.Besluit van 31 maart 2022, nr. 2022-6334, Staatscourant 2022, 9114.
11.Zie Hoge Raad 14 april 2024, ECLI:NL:HR:2023:460, r.o. 3.2.4.
12.Besluit van 23 december 2024, nr. 2024-35653, Staatscourant 2024, 41782.
13.Artikel 27h, derde lid, en artikel 28, zevende lid, van de AWR.