ECLI:NL:RBZWB:2025:1455

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
24/5993
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten van levensonderhoud en woninginrichting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 13 maart 2025, is het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor bijzondere bijstand door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg ongegrond verklaard. Eisers hadden bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een wasmachine, tv, keukengerei, waterkoker, koffiezetapparaat, pannen en opknapkosten, maar het college had deze aanvraag afgewezen, met uitzondering van een lening voor bedden, matrassen en beddengoed. De rechtbank oordeelde dat de kosten voor de aangevraagde goederen niet noodzakelijk waren, omdat eisers al in het bezit waren van deze goederen, ook al waren ze opgeslagen in containers. De rechtbank stelde vast dat eisers niet hadden aangetoond dat deze goederen onbruikbaar waren.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de opknapkosten niet noodzakelijk waren, aangezien eisers in een tijdelijke woning verbleven. De rechtbank volgde het standpunt van het college dat de aanvraag om bijzondere bijstand voor bedden, matrassen en beddengoed ook afgewezen mocht worden, omdat eisers beschikten over een overwaarde uit de verkoop van hun voormalige woning die ruim boven de vermogensgrens van de Participatiewet lag. De rechtbank concludeerde dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand terecht had afgewezen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/5993 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [plaats] , eisers

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, het college.

Inleiding

In een besluit van 19 maart 2024 (primair besluit) heeft het college de aanvraag van eisers om bijzondere bijstand voor een wasmachine, tv, keukengerei, waterkoker, koffiezetapparaat, pannen en opknapkosten afgewezen. Het college heeft wel een bedrag van € 1.057,60 aan bijzondere bijstand voor bedden, matrassen en beddengoed toegekend in de vorm van een lening.
In een besluit van 4 juli 2024 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 6 februari 2025. Eisers zijn – zonder voorafgaand bericht – niet verschenen. Het college werd vertegenwoordigd door [naam] .

Overwegingen

Totstandkoming van het bestreden besluit
1. Eisers hebben op 13 maart 2024 bijzondere bijstand aangevraagd voor een bedrag van € 3.000,- voor een wasmachine, tv, keukengerei, waterkoker, koffiezetapparaat, pannen, opknapkosten, bedden, matrassen en beddengoed. De aanvraag van eisers heeft geleid tot de in de inleiding vermelde besluiten.
Bestreden besluit
2. Volgens het college doen de kosten van een wasmachine, tv, keukengerei, waterkoker, koffiezetapparaat en pannen zich niet voor, omdat eisers al in bezit zijn van deze goederen. Dat deze in containers zijn opgeslagen is niet van belang, omdat eisers de goederen uit de containers kunnen halen. Dat eisers dit niet willen omdat het doorzoeken van de containers veel tijd kost, komt voor hun rekening en risico. Niet is gebleken dat de goederen onbruikbaar zijn, en dit kan ook niet worden onderzocht.
Het college stelt verder dat de opknapkosten niet noodzakelijk zijn, omdat eisers een tijdelijke woning hebben.
Volgens het college doen de kosten voor bedden, matrassen en beddengoed zich voor. Deze zijn ook noodzakelijk en vloeien voort uit bijzondere omstandigheden. Eisers beschikken echter over eigen vermogen, namelijk de overwaarde uit de opbrengst van de verkoop van hun oude woning. Omdat deze kosten uit dit eigen vermogen kunnen worden voldaan is hiervoor in eerste instantie (in het primaire besluit) ten onrechte bijstand verstrekt. Het college heeft dit echter bij het bestreden besluit niet aangepast, omdat eisers niet slechter mogen worden van het indienen van een bezwaarschrift (verbod van reformatio in peius).
Beroepsgronden
3. Eisers voeren aan dat er geen wettelijk voorschrift is om de overwaarde van hun voormalige woning onder hun vermogen of inkomen te kunnen scharen, omdat de woning niet meer in hun bezit is en de overwaarde in beslag is genomen door de gerechtsdeurwaar-der. Daarnaast stellen eisers dat hun vermogen en inkomen onder het toegestane bedrag van de bijstand ligt. Zij voeren ten slotte aan dat artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is geschonden, omdat de ambtenaren voortdurend hebben ontkend dat beslag is gelegd op hun (on)roerende zaken.
Relevante wet- en regelgeving
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Relevante rechtspraak
5. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) moet bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet eerst worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. [1]
6. De CRvB heeft specifiek over de kosten van woninginrichting en duurzame gebruiksgoederen geoordeeld dat deze moeten worden gerekend tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit de hiervoor genoemde inkomstenbronnen en vermogen, hetzij door middel van reservering, hetzij door gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. [2]
Beoordeling door de rechtbank
7. De rechtbank onderschrijft het standpunt van het college dat de kosten voor een wasmachine, tv, waterkoker, koffiezetapparaat, keukengerei en pannen zich niet voordoen, omdat eisers al in het bezit zijn van deze goederen. Zowel uit de stukken als tijdens de zitting is niet gebleken dat dit niet het geval is. De rechtbank ziet daarom geen reden om de beslissing van het college hierover onjuist te achten.
8. De rechtbank volgt het college ook in zijn standpunt dat de opknapkosten niet noodzakelijk zijn, omdat deze betrekking hebben op een tijdelijke woning waar eisers alleen verblijven totdat zij kunnen doorstromen naar een zogenoemde 'weer thuis woning'. Eisers hebben ook niet onderbouwd waarom de beslissing over de opknapkosten onjuist zou zijn. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid daarvan.
9. Naar het oordeel van de rechtbank mocht het college de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van bedden, matrassen en beddengoed afwijzen, omdat deze uit het eigen vermogen van eisers kunnen worden voldaan. Uit de nota van de afrekening van de notaris van 17 november 2023 blijkt namelijk dat eisers – na aftrek van de belasting en notariële kosten en na aflossing van hun schulden – kunnen beschikken over een overwaarde uit de voormalige woning van € 20.491,18. Dit is ruim boven de vermogensgrens op grond van de Participatiewet van € 15.150,-. Het is voor de beoordeling van het recht op bijstand niet noodzakelijk dat eisers op een bepaald moment daadwerkelijk over dit bedrag beschikken. Ook van belang is of zij
redelijkerwijs kunnen beschikkenover dit vermogen. Het gaat erom dat zij het geldbedrag door geringe inspanning kunnen verkrijgen. Eisers hebben niets aangevoerd waaruit blijkt waarom zij dit bedrag niet zouden kunnen opeisen bij de notaris, en als zij hiervan afzien komt dit voor hun rekening en risico.
10. Uit het voorgaande volgt dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand voor bovengenoemde kosten had mogen afwijzen vanwege het aanwezige vermogen. Desondanks is in het primaire besluit bijzondere bijstand verstrekt in de vorm van leenbijstand en die toekenning is door het college – in het voordeel van eisers – in stand gelaten. Om die reden komt de rechtbank niet meer toe aan de vraag in welke vorm en voor welk bedrag bijstand moet worden verstrekt. De overige beroepsgronden leiden ook niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M.H. Meulensteen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet

Artikel 34, lid 1, 2 en 3
Onder vermogen wordt verstaan:
De waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering;
Middelen die worden ontvangen in de periode waarover algemene bijstand is toegekend, voorzover deze geen inkomen betreffen als bedoeld in de artikelen 32 en 33.
Niet als vermogen wordt in aanmerking genomen:
Bezittingen in natura die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn dan wel, gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, noodzakelijk zijn;
Het bij de aanvang van de bijstand aanwezige vermogen voorzover dit minder bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens, genoemd in het derde lid;
Spaargelden opgebouwd tijdens de periode waarin bijstand wordt ontvangen;
Het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf, bedoeld in artikel 50, eerste lid, voorzover dit minder bedraagt € 65.500,-.
Vergoedingen voor immateriële schade als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen l en m.
De in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde vermogensgrens is:
Voor een alleenstaande: € 7.575,-
Voor een alleenstaande ouder: € 15.150,-
Voor de gehuwden tezamen: € 15.150,-
Artikel 35, lid 1
1. Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, de studietoeslag, bedoeld in artikel 36b, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:3
Het bestuursorgaan gebruikt de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 21 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:153.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 31 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:398.