Uitspraak
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die eerder bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had een verzoek ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting en gebruiksgoederen. Dit verzoek werd afgewezen door het Drechtstedenbestuur, dat stelde dat de kosten niet als noodzakelijke kosten van het bestaan konden worden aangemerkt en dat appellante deze kosten uit eigen middelen moest dekken. De rechtbank bevestigde deze afwijzing, waarop appellante in hoger beroep ging.
De Raad overwoog dat de verklaring van appellante over de schade in haar woning onvoldoende was om aan te nemen dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die recht gaven op de gevraagde bijstand. De Raad stelde vast dat de kosten van woninginrichting en duurzame gebruiksgoederen tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren, die in beginsel uit eigen middelen moeten worden betaald. De detentie van appellante werd niet als bijzondere omstandigheid erkend, aangezien zij haar woning en inboedel had behouden tijdens haar detentie.
Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Wel werd het Drechtstedenbestuur veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellante in hoger beroep, tot een bedrag van € 990,-, en moest het griffierecht van € 124,- vergoeden.