Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 januari 2025 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende,
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Feiten
Tijdens onze prettige bespreking van vorige week woensdag hebben wij enkele afspraken gemaakt. Hierbij wil ik reeds – met het oog op de voortgang – ingaan op een aantal van die afspraken.
[belanghebbende] 2016: correctie 101.520 (loon)
Naar mijn idee is toen ook de verwachting gewekt dat de kilometeradministraties globaal beoordeeld zouden worden, met als insteek: geen correcties als de administraties geen grote fouten / hiaten zouden bevatten.
Nu lijkt de geschiedenis zich weer te herhalen. Na het door u ‘uitpluizen’ van de kilometeradministraties volgt er weer een brief/mail met het verzoek om aanvullende informatie, zoals agenda’s van de heer [belanghebbende] .(…)”
Overwegingen
Zijn de correcties vanwege het privégebruik van de auto’s terecht vastgesteld?
Belanghebbende stelt dat zijn adviseur in de veronderstelling verkeerde dat de rittenregistraties akkoord zouden zijn bij afwezigheid van fouten of grote hiaten. Daartoe verwijst belanghebbende naar de e-mail van de adviseur van 17 september 2022 (zie 3.12) waarin hij opmerkt: “
Naar mijn mening is de verwachting gewekt dat de kilometeradministraties globaal beoordeeld zouden worden, met als insteek: geen correcties als de administraties geen grote fouten / hiaten zouden bevatten”.De rechtbank stelt vast dat deze subjectieve interpretatie door de adviseur niet is gebaseerd op eerdere (mail)correspondentie met de inspecteur of zijn gespreksnotities. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur niet op enige manier de indruk heeft gewekt dat hij akkoord zou zijn met de rittenregistraties als deze geen fouten of grote hiaten zouden bevatten of dat belanghebbende dat zo kon begrijpen. Dat betekent dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.