ECLI:NL:RBZWB:2025:114

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
23/9100
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen wegens privégebruik auto

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 januari 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 205.749, en had belastingrente in rekening gebracht. Belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar de inspecteur verklaarde dit ongegrond. De rechtbank beoordeelt of de aanslag en de belastingrentebeschikking naar te hoge bedragen zijn vastgesteld, met name of belanghebbende kan aantonen dat hij met de ter beschikking gestelde auto’s niet meer dan 500 kilometer privé heeft gereden. De rechtbank concludeert dat de rittenregistraties niet sluitend zijn en dat belanghebbende niet overtuigend heeft aangetoond dat de auto’s op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden zijn gebruikt. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, en dat de aanslag en belastingrentebeschikking niet naar te hoge bedragen zijn opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding en het griffierecht wordt niet vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/9100

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 januari 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. D.J.E. de Kruif, verbonden aan De Bont Advocaten)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 6 juli 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 205.749 (de aanslag). Gelijktijdig heeft de inspecteur belastingrente in rekening gebracht naar een bedrag van € 8.945 (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, de gemachtigde van belanghebbende bijgestaan door mr. A.W.C. Peeters en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] , drs. [inspecteur 3] en drs. [inspecteur 4] . Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgesteld waarvan een afschrift gelijktijdig met de uitspraak naar partijen wordt verzonden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslag en de belastingrentebeschikking naar te hoge bedragen zijn vastgesteld. Daarbij beoordeelt de rechtbank of belanghebbende heeft doen blijken dat in 2018 met de aan hem ter beschikking gestelde auto’s niet meer dan 500 kilometer privé is gereden. Ook beoordeelt de rechtbank of de inspecteur in de voorloopfase van de aanslag het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat geen bijtelling voor het privégebruik van de auto’s in aanmerking genomen zou worden. De rechtbank beoordeelt de voorliggende vragen aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aanslag en de belastingrentebeschikking niet naar te hoge bedragen vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen deze oordelen hebben.

Feiten

3. Belanghebbende bezit in 2018 100% van de aandelen in [b.v.] ( [b.v.] ) en was in 2018 als directeur bij deze vennootschap in dienstbetrekking.
3.1.
Aan belanghebbende zijn in 2008 door [b.v.] , mede voor privédoeleinden, twee auto’s, een Audi R8 Coupe met [kenteken 1] (de Audi) en een Bentley Bentayga met [kenteken 2] (de Bentley), ter beschikking gesteld (de auto’s).
3.2.
In de loonaangifte 2018 van [b.v.] , noch in de aangifte IB/PVV 2018 van belanghebbende heeft een bijtelling voor privégebruik van de auto’s plaatsgevonden.
3.3.
Tijdens een bespreking met belanghebbende en diens adviseur op 1 september 2021 heeft de inspecteur belanghebbende verzocht om de rittenregistraties van de auto’s over het jaar 2018 te overleggen.
3.4.
Naar aanleiding van deze bespreking heeft de inspecteur belanghebbende op 8 september 2021 een e-mail gestuurd met daarin – voor zover relevant – het volgende:

Tijdens onze prettige bespreking van vorige week woensdag hebben wij enkele afspraken gemaakt. Hierbij wil ik reeds – met het oog op de voortgang – ingaan op een aantal van die afspraken.
(…)
Bezwaren/correcties ter behoud van rechten
Daarnaast hebben wij het gehad over een aantal ter behoud van rechten opgelegde aanslagen waar tegen (pro forma) bezwaar is aangetekend. Volgens mij betreft dit:
1.
[belanghebbende] 2016: correctie 101.520 (loon)
Mijns inziens is dit overzicht compleet. Klopt dit of mis ik iets?
(…)
Overige afspraken
Tot slot: mevrouw [naam 1] zal separaat ingaan op de overige gemaakte afspraken.”
3.5.
Over de voor het overige gemaakte afspraken stuurde de inspecteur op 11 september 2021 per e-mail (onder meer) het volgende:
“In navolging van de mail van mijn collega [naam 2] , doe ik u hieronder de afspraken toekomen die naar onze mening met elkaar gemaakt zijn:
(…)
5. Km administraties auto’s over de jaren 2017 en 2018.
Tijdens de te plannen bespreking te [plaats 1] (zie punt 3 hierover) zullen de km-administraties van de Bentley en de Audi over 2017 en 2018 worden overgelegd en/of ter inzage worden verstrekt alsmede de aan de overdracht naar privé ten grondslag liggende taxaties auto’s. (…).
(…)
Mocht u hierover vragen hebben dan wel dingen zien die naar uw mening niet dan wel anders afgesproken zijn, neem dan gerust contact op.(…)”
3.6.
Op 13 september 2021 reageerde de adviseur van belanghebbende op de e-mails van de inspecteur betreffende de afspraken die reeds gemaakt waren. Daarin geeft hij (onder meer) aan dat het overzicht naar zijn idee compleet was.
3.7.
Op 17 november 2021 stuurt de inspecteur aan belanghebbende een e-mail waarin – voor zover relevant – wordt verzocht om de volgende informatie ten behoeve van de geplande bespreking:
“Taxatierapporten auto’s ivm overdracht naar prive (de km-administratie volgt ter plekke tijdens de bespreking:
Graag inclusief de agenda van [belanghebbende] alsmede de onderhoudsfacturen van de garage)”
3.8.
Tijdens een bespreking op 25 november 2021 wordt – wat pas na de bespreking bleek – uitsluitend de rittenadministratie van de Bentley overgelegd. Omdat de adviseur de bespreking voortijdig diende te verlaten en belanghebbende niet wenste dat de rittenregistraties zonder aanwezigheid van de adviseur werden besproken, is overeengekomen dat de inspecteur deze mee naar kantoor nam en ingeval van vragen daaromtrent contact zou opnemen. De rittenregistratie van de Audi werd op 6 december 2021 separaat door belanghebbende aan de inspecteur toegezonden.
3.9.
Naar aanleiding van de bespreking van 25 november 2021 heeft de inspecteur een verslag gemaakt. Daarin staat (onder meer) het volgende:
“De belastingdienst zal de km-administratie 2017 en 2018 (audi en bentley) en 2019 (audi, periode 1.1.2019-1.5.2019) beoordelen. Tot op heden is enkel de administratie van de bentley aangeleverd. De onderhoudsfacturen dienen ook nog verstrekt te worden. De agenda’s zijn in het bezit van de heer [belanghebbende] . De heer [belanghebbende] geeft aan dat hij met beide auto’s in de jaren minder dan 500 km privé gereden heeft. De km administratie van de Audi is middels in een aparte mail door [naam 2] aangevraagd.”
3.10.
De inspecteur heeft de adviseur van belanghebbende op 17 maart 2022 geïnformeerd dat de beoordeling van de rittenregistratie nog onderhanden is.
3.11.
Op 6 mei 2022 heeft de inspecteur telefonisch contact opgenomen met de adviseur waarbij hij heeft aangegeven dat voor de beoordeling van de rittenregistraties nadere informatie is benodigd. De adviseur heeft tijdens dat gesprek aangegeven dat hij de nadere informatie zal opvragen.
3.12.
Naar aanleiding van het telefonisch onderhoud met de inspecteur heeft de adviseur op 17 mei 2022 per e-mail (onder meer) het volgende aangegeven:

Naar mijn idee is toen ook de verwachting gewekt dat de kilometeradministraties globaal beoordeeld zouden worden, met als insteek: geen correcties als de administraties geen grote fouten / hiaten zouden bevatten.
Nu lijkt de geschiedenis zich weer te herhalen. Na het door u ‘uitpluizen’ van de kilometeradministraties volgt er weer een brief/mail met het verzoek om aanvullende informatie, zoals agenda’s van de heer [belanghebbende] .(…)
3.13.
Bij e-mail van 17 juni 2022 heeft de inspecteur om (meer) nadere informatie verzocht voor wat betreft de rittenregistraties. Daarover volgt uit de pleitnota van belanghebbende – voor zover relevant – het volgende:
“(…) toen bijna drie weken later (op 17 juni 2022) om meer informatie werd gevraagd, dat de adviseur aanvankelijk nog aangaf te pogen om meer informatie te verzamelen. (…) Dit doet niets af aan het feit dat het ‘ontrafelen’, c.q. ‘uitpluizen’ van de kilometerregistraties en het nadien opvragen van alles aan informatie – hetgeen letterlijk afbreuk deed aan het vertrouwen van belanghebbende en diens adviseur in het proces. Uiteindelijk is daarom ook aangegeven dat belanghebbende geen ongeclausuleerde medewerking meer zou verlenen aan de verstrekking van (nog) meer informatie.”
3.14.
De inspecteur stuurt belanghebbende op 30 november 2022 een e-mail waarin hij heeft aangegeven dat hij voornemens is om de aanslag op te leggen in afwijking van de ingediende aangifte. De correcties zijn als volgt berekend:
Bijtelling privégebruik Audi
€ 290.087 x 22%
€ 63.819
Bijtelling privégebruik Bentley
€ 298.816 x 22%
€ 65.739
Meer loon
€ 129.558
3.15.
De inspecteur heeft vervolgens de aanslag en de bijbehorende belastingrentebeschikking met dagtekening 15 december 2022 opgelegd. Daarbij heeft hij de bijtelling voor het privégebruik van de auto’s gecorrigeerd.

Overwegingen

Zijn de correcties vanwege het privégebruik van de auto’s terecht vastgesteld?

Wettelijk kader
4. Indien een auto door een werkgever ook voor privédoeleinden ter beschikking wordt gesteld aan een werknemer, dan wordt als uitgangspunt een voordeel als loon in aanmerking genomen (de bijtelling privégebruik) [1] .
4.1.
Een auto wordt in ieder geval geacht ook voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld, tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt (het wettelijk vermoeden van privégebruik). Dit vermoeden houdt stand tenzij belanghebbende overtuigend aantoont dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Dit kan aan de hand van een rittenregistratie, maar bewijs mag ook op een andere manier worden geleverd. [2] Woon-werkverkeer wordt geacht niet voor privédoeleinden plaats te vinden. [3]
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de auto’s door [b.v.] aan belanghebbende ter beschikking zijn gesteld in 2018. Dat brengt mee dat sprake is van het wettelijk vermoeden van privégebruik, zodat het aan belanghebbende is om overtuigend aan te tonen dat de auto’s op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden zijn gebruikt.
Standpunten van partijen
4.3.
Belanghebbende stelt dat de overgelegde rittenregistraties sluitend zijn en voldoen aan de vormvereisten en dat daarom genoegzaam is aangetoond dat de auto’s voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden zijn gebruikt. Daartoe voert hij (onder meer) aan dat voor een sluitende rittenregistratie niet vereist is dat de begin- en eindstand van de kilometerteller van iedere rit worden genoteerd en, daarnaast, uit beide rittenregistraties (bijna altijd) de beginstand van iedere dag volgt. Aan de hand van die gegevens kan eenvoudig worden berekend of de rittenregistraties al dan niet sluitend zijn.
4.4.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat de auto’s op kalenderbasis voor niet meer dan 500 kilometer zijn gebruikt voor privédoeleinden omdat de rittenadministraties niet voldoen aan de wettelijke vereisten. De inspecteur voert daartoe aan dat de rittenregistraties niet voldoen aan de vormvereisten [4] omdat het merk, type en kenteken, de eindstand van de kilometerteller na iedere rit en het karakter van die rit niet (altijd) zijn opgenomen. Daarnaast heeft de inspecteur onregelmatigheden geconstateerd in de rittenregistraties die zonder nadere onderbouwing onverklaarbaar zijn.
Rittenregistratie Audi
4.5.
De rechtbank stelt vast dat belanghebbende op de overgelegde rittenadministratie van de Audi uitsluitend heeft vermeld welke ritten voor privédoeleinden zijn gereden (in totaal 464 kilometers). Voor de overige ritten is, anders dan bij de rittenadministratie van de Bentley, geen informatie verstrekt met betrekking tot het zakelijke karakter hiervan. Belanghebbenden heeft, ondanks herhaaldelijke verzoeken van de inspecteur, geen objectief verifieerbare stukken overgelegd waaruit de zakelijkheid van deze ritten volgt. De inspecteur heeft aangevoerd dat een aantal ritten, bijvoorbeeld omdat het eindadres een horecalocatie is, zowel een zakelijke als privékarakter kunnen hebben. Belanghebbende heeft ter zitting desgevraagd aangegeven niet bereid te zijn om (nadere) stukken te overleggen, bijvoorbeeld een agenda, waaruit het zakelijke karakter van deze ritten zou kunnen blijken. De rechtbank heeft belanghebbende voorgehouden dat zijn weigering om deze stukken te overleggen consequenties heeft voor de op hem rustende bewijslast. Nu de zakelijkheid van een aantal ritten niet kan worden vastgesteld, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat de Audi in 2018 voor minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt.
Rittenregistratie Bentley
4.6.
Volgens de inspecteur is de door belanghebbende overgelegde rittenadministratie niet sluitend. Hiertoe voert de inspecteur aan dat uit gegevens die zijn opgevraagd bij het Centraal Justitieel Incassobureau [5] , volgt dat op 9 oktober 2018 een snelheidsovertreding met de Bentley is geconstateerd op de Aalsterweg te Eindhoven, een plaats waar de Bentley volgens de rittenregistratie op die bewuste dag niet geweest is.
Daarnaast komt de kilometerstand die staat vermeld op een factuur (autogarage) van de Bentley met de werkorderdatum 5 oktober 2018 niet overeen met de beginstand volgens de rittenregistratie.
Belanghebbende heeft met betrekking tot de plaats waar de snelheidsboete is geconstateerd gesteld dat het centrum van Eindhoven destijds was afgesloten in verband met de marathon die aldaar zou plaatsvinden. Die omstandigheid heeft ertoe geleid dat belanghebbende niet de reguliere woon-werkverkeer route kon rijden maar moest omrijden. Ter zitting heeft hij tevens toegelicht dat bij het invullen van de kilometerstand op de factuur van de Bentley een medewerker van het garagebedrijf mogelijk een cijfer heeft omgedraaid.
4.7.
De rechtbank stelt voorop dat de toetsing van de rittenregistratie aan objectief verifieerbare gegevens van derden van groot belang is voor de bewijsvoering van belanghebbende.
4.8.
Met betrekking tot de rittenregistratie van de Bentley stelt de rechtbank vast dat belanghebbende op 9 oktober 2018 een rit van huis naar het [adres] te [plaats 2] en terug heeft vermeld met een afstand van 116 kilometer (enkele reis). De inspecteur heeft printscreens van Google Maps overgelegd waaruit een afstand van 115 kilometer volgt indien de snelste route wordt genomen. Uit de geconstateerde verkeersovertreding en de verklaring van de belanghebbende ter zitting volgt dat hij op die dag een andere route heeft genomen (niet via de noordkant maar langs de zuidkant Eindhoven uitgereden). Deze route is echter langer. De rechtbank leidt daaruit af dat het aantal genoteerde kilometers niet klopt en dat deze route voor een onjuist, te laag, aantal kilometers in de rittenregistratie is opgenomen.
Op 18 oktober 2018 is de Bentley voor onderhoud naar de garage gebracht. Op de factuur van de garage is een kilometerstand van 47.768 vermeld. Volgens de rittenregistratie van belanghebbende was de kilometerstand op die dag 47.332 waardoor een verschil van 436 kilometer ontstaat. De door belanghebbende ter zitting gegeven verklaring dat een medewerker van de garage een getal zou hebben omgedraaid acht de rechtbank ongeloofwaardig, temeer daar de kilometerstanden op andere overgelegde facturen van de garage wel correct zijn vermeld.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de rittenregistratie geen (betrouwbare) weergave van het werkelijke gebruik van de auto (feitelijke kilometerstanden en feitelijk afgelegde routes) is. Naar het oordeel van de rechtbank is de rittenregistratie niet sluitend en moet deze daarom in zijn geheel worden verworpen.
Tussenconclusie
4.9.
Belanghebbende heeft niet overtuigend aangetoond dat de auto’s in 2018 op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden zijn gebruikt.
Is sprake van schending van het vertrouwensbeginsel?
4.10.
Belanghebbende stelt dat de inspecteur het vertrouwensbeginsel heeft geschonden. Volgens belanghebbende heeft de inspecteur op 1 september 2021 mondeling toegezegd dat, indien de aangeleverde rittenregistraties geen fouten of grote hiaten zouden bevatten, deze akkoord zouden worden bevonden. Ook zou uit de e-mail van de inspecteur van 8 september 2021 niet volgen dat de rittenregistraties (nog) een discussiepunt vormden.
4.11.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat belanghebbende aannemelijk maakt dat van de zijde van de inspecteur toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe de inspecteur in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen [6] . Bij de beoordeling van de vraag of in het onderhavige geval een beroep op het vertrouwensbeginsel kan slagen, is niet van belang wat de desbetreffende inspecteur heeft bedoeld, maar hoe belanghebbende de uitlatingen van de inspecteur redelijkerwijs kon begrijpen. Het perspectief van belanghebbende is dus beslissend. Het woord `redelijkerwijs' is daarbij van belang. De indruk die belanghebbende heeft verkregen moet wel gebaseerd zijn op objectieve gegevens en mag niet louter berusten op een subjectieve interpretatie die door belanghebbende wordt gegeven aan hetgeen is besproken. [7]
4.12.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende uit de e-mail van 8 september 2021 redelijkerwijs niet kan hebben afgeleid dat de rittenregistraties geen discussiepunt meer vormden (zie 3.4). In die e-mail heeft de inspecteur enkel een overzicht gestuurd met de aanslagen waartegen belanghebbende bezwaar heeft aangetekend en daarbij de vraag gesteld of dat overzicht compleet is. De rechtbank stelt vast dat er geen objectieve gegevens zijn waaruit belanghebbende kon afleiden dat er een toezegging of uitlating van de inspecteur was. Belanghebbende heeft dit ter zitting ook bevestigd.
Belanghebbende stelt dat zijn adviseur in de veronderstelling verkeerde dat de rittenregistraties akkoord zouden zijn bij afwezigheid van fouten of grote hiaten. Daartoe verwijst belanghebbende naar de e-mail van de adviseur van 17 september 2022 (zie 3.12) waarin hij opmerkt: “
Naar mijn mening is de verwachting gewekt dat de kilometeradministraties globaal beoordeeld zouden worden, met als insteek: geen correcties als de administraties geen grote fouten / hiaten zouden bevatten”.De rechtbank stelt vast dat deze subjectieve interpretatie door de adviseur niet is gebaseerd op eerdere (mail)correspondentie met de inspecteur of zijn gespreksnotities. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur niet op enige manier de indruk heeft gewekt dat hij akkoord zou zijn met de rittenregistraties als deze geen fouten of grote hiaten zouden bevatten of dat belanghebbende dat zo kon begrijpen. Dat betekent dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.
Belastingrente
4.13.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrentebeschikking. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag en de belastingrentebeschikking niet naar te hoge bedragen zijn opgelegd.
5.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Ook krijgt belanghebbende het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. D. Damen, griffier, op 9 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 13bis, eerste lid, eerste volzin, van de Wet op de loonbelasting 1964 (de Wet LB).
2.Artikel 13bis, derde lid, tweede volzin van de Wet LB.
3.Artikel 13bis, derde lid, eerste volzin van de Wet LB.
4.Artikel 3.13 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 (URLB).
5.Verzoek van de inspecteur op grond van artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
6.Hoge Raad 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1069.
7.Zie Gerechtshof Amsterdam, 23 juli 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ3780.