Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd. De betrokkene had een administratieve sanctie ontvangen voor het rijden op het trottoir op de Nieuwlandstraat te Tilburg op 23 augustus 2022. De betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie beroep ingesteld, nadat deze het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting was de betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. I.M.E. van der Meijden.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant en een foto in het dossier. De betrokkene had aangevoerd dat de boete niet redelijk was, omdat hij door een vrachtwagen niet kon passeren en daardoor op het trottoir moest rijden. De kantonrechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, maar dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting, wat leidde tot een matiging van de boete met 25%. Daarnaast was er een schending van de hoorplicht, omdat de betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om gehoord te worden door de officier van justitie. Dit leidde tot een gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep.
De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie gewijzigd, de boete gematigd tot € 84,37 en bepaald dat het teveel betaalde bedrag van € 65,63 aan de betrokkene moet worden terugbetaald. De uitspraak is openbaar gedaan en de betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen 6 weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.