ECLI:NL:RBZWB:2025:1036

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
BRE 23/9654 WIA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering aan betrokkene door UWV

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres, een bewindvoerder, tegen de weigering van het UWV om een WIA-uitkering toe te kennen aan betrokkene. Het UWV had op 23 september 2022 besloten om per 23 mei 2022 geen WIA-uitkering toe te kennen, omdat betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond op 3 augustus 2023. De rechtbank behandelde de zaak op 14 februari 2025, waarbij zowel betrokkene als de gemachtigden van eiseres en het UWV aanwezig waren.

De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht heeft vastgesteld dat betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank concludeert dat het UWV de WIA-uitkering terecht heeft geweigerd, omdat betrokkene niet aan de voorwaarden voor volledige of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid voldoet. De rechtbank wijst erop dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn overgelegd die de gezondheidssituatie van betrokkene in de periode tussen de beoordelingen zouden onderbouwen.

De rechtbank concludeert dat de FML van 22 september 2022 de beperkingen van betrokkene niet onderschat en dat de functies die aan de beoordeling ten grondslag zijn gelegd, geschikt zijn. Eiseres heeft geen gronden aangevoerd die de rechtbank zouden doen twijfelen aan de medische geschiktheid van de geselecteerde functies. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om terugbetaling van griffierecht en proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/9654 WIA

uitspraak van 28 februari 2025 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[bewindvoerder] B.V., eiseres, in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[betrokkene], te [plaats] , betrokkene,
gemachtigde: mr. J.E. de Glopper,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder,
gemachtigde: mr. M.B.A. van Grinsven.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aan betrokkene toe te kennen.
1.1.
Het UWV heeft met het besluit van 23 september 2022 (primair besluit) geweigerd per 23 mei 2022 aan betrokkene een WIA-uitkering toe te kennen. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 3 augustus 2023 is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: betrokkene, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of betrokkene medische beperkingen heeft en
of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te
verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 23 mei 2022.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2.
Betrokkene is werkzaam geweest als huishoudelijke hulp voor 11 uur per week. Voor dat werk is zij op 25 mei 2020 uitgevallen vanwege psychische klachten ten gevolge van belasting in haar privésituatie.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1.
De [verzekeringsarts] heeft het dossier bestudeerd en betrokkene gezien op een spreekuur op 20 september 2022. Betrokkene laat een kwetsbare indruk achter en dient met name uit preventief oogpunt nog beperkingen te krijgen. Betrokkene is aangewezen op een voorspelbare werksituatie, zonder frequente storingen en onderbrekingen, geen frequente pieken en deadlines en geen hoog handelingstempo. Betrokkene is beperkt voor conflicthantering. Geen intensief klant- en patiëntcontact. Geen leidinggevende taken. Geen grove schokken op de nek/schouders. Duwen en trekken is beperkt. Tillen/dragen is licht beperkt. Betrokkene is beperkt in actief zijn boven schouderhoogte. Betrokkene is vanuit preventief oogpunt enigszins beperkt in uren per dag en uren per week. Geen onregelmatigheid.
De beperkingen en de belastbaarheid van betrokkene zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 22 september 2022.
4.2.
De [verzekeringsarts b&b] heeft het dossier bestudeerd, betrokkene gezien op een spreekuur op 16 juni 2023 en aanvullende medische informatie opgevraagd bij de huisarts. De verzekeringsarts b&b overweegt dat er geen noodzaak is om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Dit met name ten aanzien van de per de datum in geding (23 mei 2022) aangegeven mogelijkheden en beperkingen van betrokkene. Van een volledige arbeidsongeschiktheid kan volgens het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) geen sprake zijn, omdat betrokkene niet aan de voorwaarden daarvoor voldoet. Betrokkene heeft wel beperkingen wegens ziekte/gebrek. Betrokkene is overspannen geraakt door te veel psychosociale problemen tegelijk. Betrokkene heeft een zware tijd achter de rug onder meer door scheiding van een narcistische man, een miskraam en als alleenstaande moeder de zorg voor een klein kind (3,5 jaar). Daarbij heeft zij weinig sociale steun en forse financiële problemen/schulden (toeslagenaffaire/schuldhulpverlening). Betrokkene moet voortdurend bezig zijn met administratieve zaken in verband met afhankelijkheid van meerdere instanties en komt daardoor niet toe aan ontspanning en herstel. Betrokkene is nog steeds erg belast en fors gespannen, daarom kan de verzekeringsarts b&b zich vinden in de forse beperkingen met betrekking tot het psychisch functioneren welke juist zijn aangegeven in de primaire medische rapportage en de FML.
De verzekeringsarts b&b heeft daarnaast gereageerd op de gronden van bezwaar. Bij de WIA-beoordeling einde wachttijd staat de datum van de beoordeling vast. Betrokkene wordt beoordeeld op de situatie zoals deze dan is met alle beperkingen van dien. Het UWV gaat er niet van uit dat de situatie van betrokkene is verbeterd ten opzichte van de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWB). De FML van 22 september 2022 heeft namelijk veel meer beperkingen dan zijn aangegeven in de FML van 29 juni 2021. Met beide FML’s was betrokkene geschikt voor passend werk. In de FML is het zelfstandig handelen in het dagelijks leven niet beperkt, omdat betrokkene naast voor zichzelf ook zelfstandig voor een klein kind kan zorgen en kan handelen/hulp kan inroepen als dat nodig is. Ook voldoet zij niet aan de definitie van deze beperking, omdat er geen sprake is van een ernstige psychische stoornis. Met betrekking tot het door eiseres aangevoerde dat betrokkene regelmatig kampt met eczeem heeft de verzekeringsarts b&b overwogen dat betrokkene dit thans niet heeft en dat als zij soms eczeem heeft dit niet altijd aan haar handen is, daarom is zij niet structureel beperkt ten aanzien van huidcontact. De verzekeringsarts b&b heeft verder overwogen dat bij de beoordeling van de theoretische arbeidsmogelijkheden van betrokkene wordt geabstraheerd van de thuissituatie want daarvoor is betrokkene niet verzekerd. Ook zijn behandelingen op de medische beoordeling van arbeidsmogelijkheden niet van invloed, mits betrokkene niet verminderd beschikbaar is door opname of tijdrovende (dag)behandelingen. Tot slot heeft de verzekeringsarts b&b overwogen dat de beoordeling losstaat van de al dan niet vrijstelling van de sollicitatieverplichting vanuit de Werkloosheidswet (WW), omdat de WW daarvoor andere criteria gebruikt.
4.3.
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat een volledig onderzoek en een voldoende onderbouwing ontbreekt. Er is onvoldoende rekening gehouden met de gezondheidsklachten waarmee betrokkene kampt. Opmerkelijk aan het verslag van de primaire verzekeringsarts en het arbeidsdeskundig rapport in de primaire fase is dat niet wordt ingegaan op het onderdeel uit het medisch verslag van 29 juni 2021 dat behandeling voor herstel nodig is en het oordeel van de verzekeringsarts dat ten grondslag ligt aan het besluit van 26 januari 2022 waarbij is geoordeeld dat betrokkene meer dan 35% arbeidsongeschikt is. Kortom, nagelaten is te onderbouwen waarom het arbeidsongeschiktheidspercentage zou zijn afgenomen ten opzichte van het oordeel in de bezwaarprocedure na de EZWB. Het was ook onmogelijk om dit te onderbouwen, omdat nimmer contact is opgenomen met de betrokken behandelaren. Ook in de bezwaarfase is geen informatie ingewonnen bij de psycholoog en de psychiater van Emergis die betrokkene behandelt. Juist deze betrokken behandelaren kunnen inzage geven in het verloop van de behandeling die de verzekeringsarts in 2021 nodig achtte voor herstel. De verzekeringsarts b&b heeft zich op het standpunt gesteld dat meer beperkingen zijn aangenomen in de FML die ten grondslag ligt aan het besluit van 22 september 2022 dan aan het besluit van 1 oktober 2021. Dit betrof echter niet het verweer. Het verweer betrof dat minder beperkingen zijn aangenomen bij het besluit van 22 september 2022 dan bij het besluit van 26 januari 2022. Tot op heden is niet onderbouwd waarom de gezondheidssituatie van betrokkene is verbeterd bij het besluit van 22 september 2022, te weten een arbeidsongeschiktheidspercentage van 11,76%, ten opzichte van het besluit van 26 januari 2022 waarbij is geoordeeld dat zij voor meer dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit betreft een behoorlijke verbetering, terwijl haar gezondheidssituatie in voornoemde periode juist is verslechterd. Daarbij komt dat haar behandeling bij Emergis nog lang niet is afgerond.
Het oordeel van de verzekeringsarts b&b dat geen sprake is van een psychische stoornis wordt niet onderbouwd aan de hand van stukken of voorzien van een nadere motivering. Eiseres vraagt zich af hoe de verzekeringsarts b&b tot dit oordeel is gekomen, terwijl er geen overleg is geweest of informatie is ingewonnen bij de behandelend psycholoog en/of psychiater.
Verder stelt de verzekeringsarts b&b dat de thuissituatie van betrokkene geen rol speelt bij de medische beoordeling of zij fulltime kan werken. In de bezwaarprocedure is aangevoerd dat betrokkene onder bewind staat, huishoudelijke hulp krijgt, hulp vanuit Emergis krijgt en dat een sociaal werker betrokken is, omdat zij het overzicht niet meer kan bewaken. Eiseres is van mening dat deze betrokkenheid van partijen relevant is voor de beoordeling in hoeverre zij zelfstandig kan deelnemen aan de maatschappij, zo ook de werkmaatschappij. De betrokkenheid van hulpinstanties bepaalt de belastbaarheid van betrokkene, zo ook voor het functioneren als werkende. Deze betrokkenheid en de reden waarvoor deze betrokkenheid aan de orde is, is onterecht buiten beschouwing gelaten.
Eiseres stelt zich, anders dan de verzekeringsarts b&b, verder op het standpunt dat een behandeling wel degelijk betrokken dient te worden bij de medische beoordeling van arbeidsmogelijkheden. Een zeer intensieve behandeling kan er namelijk toe leiden dat iemand na een sessie niet meer capabel is om een functie te verrichten. Doordat geen informatie is ingewonnen bij de behandelaren kan over de invloed van de behandeling op de medische beoordeling van de arbeidsmogelijkheden ook niets worden geconcludeerd door de verzekeringsarts b&b.
In beginsel geldt het uitgangspunt dat de vrijstelling van de sollicitatieplicht in het kader van de WW-uitkering losstaat van de beoordeling of iemand in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. Echter liggen aan de vrijstelling van betrokkene dezelfde gezondheidsklachten ten grondslag als aan de beoordeling of betrokkene wel/niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. Geen acht is geslagen op de gronden en/of motivering die aan de vrijstelling ten grondslag liggen, terwijl deze ook zien op de gezondheidsklachten van betrokkene waarover een medisch oordeel dient te worden geveld.
Eiseres kan het standpunt van het UWV dat terecht geen beperkingen zijn aangenomen op het vlak van afleiding door activiteiten van anderen niet volgen. Uit het verslag van Emergis van 27 januari 2023 volgt dat de behandeling is gericht op overvraging en overprikkeling, zodat alledaagse situaties beter verdragen kunnen worden. Betrokkene zou gebrek hebben aan overzicht in het dagelijks leven. Logischerwijs gelden deze constateringen niet alleen in de thuissituatie, maar ook in de situatie waarin zij arbeid zal verrichten zodat onnavolgbaar is dat op voorgenoemd vlak het onderscheid wordt gemaakt tussen de thuissituatie en de situatie waarin arbeid wordt verricht.
4.4.
In het verweerschrift heeft het UWV overwogen dat in de beroepsgronden geen aanleiding wordt gezien om het standpunt te wijzigen. Het medisch onderzoek is zorgvuldig geweest. Uit het rapport van de verzekeringsarts b&b blijkt dat aandacht is besteed aan alle klachten van betrokkene. In bezwaar is onder andere medische informatie overgelegd van Emergis en de maatschappelijk werker. Verder is medische informatie opgevraagd en ontvangen van de huisarts. Deze informatie heeft meegewogen in de beoordeling.
Bij de beslissing op bezwaar van 26 januari 2022 betrof de datum van beoordeling
2 november 2021. Thans is de datum in geding 23 mei 2022. Voor zover eiseres stelt dat de gezondheidstoestand van betrokkene in deze periode is verslechterd wordt dit niet onderbouwd door (nieuwe) medische gegevens. Voorts gaan de Wet WIA en het Schattingsbesluit uit van een medische en arbeidsdeskundige beoordeling aan de hand van vaststelling van functionele mogelijkheden en vergelijking van deze mogelijkheden met de belasting in mogelijk te vervullen functies, ook de arbeidsdeskundige component is derhalve van invloed op de mate van arbeidsongeschiktheid. Zulks nog daargelaten dat thans een andere datum in geding aan de orde is.
Het UWV wijst erop dat de verzekeringsarts b&b niet heeft aangegeven dat er geen sprake is van een psychische stoornis, maar dat er geen sprake is van een
ernstigepsychische stoornis. Betrokkene heeft tijdens het spreekuur aangegeven dat er geen diagnose is gesteld. Ook ten tijde van de bezwaarprocedure is nog niet aan diagnostische onderzoeken toegekomen. Volgens vaste jurisprudentie betekent het vaststellen van een diagnose overigens op zich niet zonder meer dat sprake is van beperkingen in het kader van het verrichten van arbeid. Daarbij behoort het tot de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts om een ziekte of gebrek te herleiden naar arbeidsbeperkingen in het individuele geval. Rekening is gehouden met de psychische klachten van betrokkene.
Terecht is door het UWV gesteld dat bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid huishoudelijke taken, opvoeding en verzorging van kinderen buiten beschouwing blijven. Hieronder valt volgens de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van
21 december 2023 [1] ook de omstandigheid dat de zorg van kinderen druk legt op betrokkene wegens het gebrek aan een ondersteunend sociaal netwerk. Deze uitspraak is van overeenkomstige toepassing op de situatie van betrokkene waarin zij stelt dat de betrokkenheid van hulpinstanties haar belastbaarheid bepaalt. Deze stelling volgt het UWV niet. De belastbaarheid van betrokkene wordt bepaald door de beperkingen in functioneren in arbeid.
Eiseres geeft aan dat een zeer intensieve behandeling ertoe kan leiden dat iemand na een sessie niet meer capabel is om een functie te verrichten. Niet aangegeven is welke behandeling het in het geval van betrokkene zou betreffen. Ook kan dit argument niet doorslaggevend zijn, nu de gemachtigde van eiseres geen medicus is. Voor zover eiseres medische informatie mist, staat het haar vrij deze zelf in te brengen.
In tegenstelling tot hetgeen eiseres naar voren brengt omtrent de vrijstelling van de sollicitatieplicht kan hieraan volgens vaste jurisprudentie niet de waarde worden gehecht die eiseres eraan gehecht wenst te zien, nu deze vrijstelling niet expliciet ziet op de datum in geding van 23 mei 2022, is gebaseerd op een ander wettelijk kader en niet is gegeven door een medicus, maar door een werkadviseur.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Betrokkene is door de verzekeringsartsen gezien en de verzekeringsarts b&b heeft naar aanleiding van de hoorzitting aanvullende medische informatie opgevraagd bij de huisarts. De informatie van de huisarts van 21 juni 2023, de brief van Emergis van 27 januari 2023 en de brief van de maatschappelijk werker van 5 januari 2023 zijn door de verzekeringsarts b&b betrokken in haar beoordeling. De rechtbank merkt daarbij op dat deze informatie over de psychische klachten van betrokkene gedateerd is tot ruim een jaar na de datum in geding. Er zijn geen aanwijzingen dat de verzekeringsarts b&b informatie miste om tot een zorgvuldige beoordeling te komen. De rechtbank betrekt hierbij dat betrokkene ter zitting heeft verklaard dat de behandeling bij Emergis – betrokkene staat volgens de brief van Emergis van 27 januari 2023 onder behandeling sinds mei 2021 voor stress en spanningsklachten – al vrij snel is gestopt.
Ter zitting heeft het UWV verklaard dat het verschil tussen onderhavige beoordeling en de EZWB mogelijk te verklaren is door een onjuistheid bij de eerdere Ziektewet-beoordeling. Dit kan de rechtbank niet toetsen, maar het UWV heeft afdoende gemotiveerd dat op basis van de klachten van betrokkene afdoende beperkingen zijn aangenomen op de datum in geding. Anderzijds heeft eiseres niet met (nieuwe) medische gegevens onderbouwd dat de gezondheidssituatie van betrokkene in de periode tussen beide beoordelingen is verslechterd.
De verzekeringsarts b&b is bij haar oordeel over het onderzoek door de primaire verzekeringsarts voldoende ingegaan op de door eiseres aangevoerde standpunten.
Met betrekking tot de thuissituatie van betrokkene heeft het UWV terecht overwogen dat volgens vaste rechtspraak [2] bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid huishoudelijke taken, opvoeding en verzorging van kinderen buiten beschouwing moeten blijven. De verzekeringsarts b&b heeft beperkingen vastgesteld op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren. Dat betrokkene wordt ondersteund door hulpinstanties, maakt niet dat verdergaande beperkingen aangenomen hadden moeten worden.
De stelling van eiseres dat een medische behandeling betrokken dient te worden bij de medische beoordeling van arbeidsmogelijkheden, omdat een zeer intensieve behandeling er toe kan leiden dat iemand na een sessie niet meer capabel is om een functie te verrichten, slaagt niet. Niet is gesteld of gebleken dat betrokkene op de datum in geding een dergelijke behandeling onderging. Betrokkene heeft ter zitting verklaard dat de behandeling bij Emergis al vrij snel is gestopt en dat zij sindsdien enkel wordt ondersteund door coaches.
Het standpunt van het UWV over de vrijstelling van de sollicitatieplicht is ook in lijn met vaste rechtspraak van de CRvB [3] waarin wordt overwogen dat de omstandigheid dat betrokkene is vrijgesteld van de sollicitatieplicht geen aanleiding vormt om de medische beoordeling voor onjuist te houden. De Wet WIA kent een eigen specifiek afwegingskader en een inzichtelijke medische onderbouwing voor de vrijstelling van de sollicitatieplicht ontbreekt.
Dat de behandeling van betrokkene is gericht op overvraging en overprikkeling, heeft voor de verzekeringsartsen geen aanleiding hoeven vormen om meer beperkingen vast te stellen. De verzekeringsarts b&b heeft de medische informatie waarin hiervan melding wordt gemaakt, meegenomen in de beoordeling. Eiseres heeft geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat vanwege deze omstandigheden meer beperkingen zouden moeten worden gesteld.
De rechtbank concludeert dat niet is gebleken dat in de FML 22 september 2022 de beperkingen van betrokkene zijn onderschat. De beroepsgrond dat betrokkene meer beperkt moet worden, slaagt niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5.1.
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: Textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) (Sbc-code 111160), Lader, losser (Sbc-code 111220) en Productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180).
5.2.
Eiseres heeft aangevoerd dat bij de functie textielproductmaker wordt gesproken van wisselende omstandigheden, namelijk de wisseling van collega’s. Bij de functies lader/losser en productiemedewerker wordt gesproken over controlerende taken. Eiseres meent dat deze functies en wat van betrokkene wordt verlangd in deze functies niet aansluiten bij haar beperkingen. Gezien de psychische problematiek van betrokkene kan zij het geluid van de hoeveelheid van personen (40-50) en de grootte van de ruimte niet verdragen. Het verwerken van al deze prikkels is onmogelijk voor haar op dit moment. Zo ook het continue geconfronteerd worden met andere collega’s, waarvan zij afhankelijk kan zijn voor het verrichten van arbeid. Betrokkene staat al een aantal jaren onder bewind, omdat de controle van haar financiën te veel vergt. Ditzelfde geldt voor de huishoudelijke taken. Laat staan dat betrokkene in het kader van arbeid daarnaast nog in staat is om controlehandelingen te verrichten.
5.3.
In de arbeidsdeskundige rapportage van 2 augustus 2023 is hierover overwogen dat in de FML van 22 september 2022 geen beperkingen zijn aangetroffen voor afleiding door activiteiten van anderen. Eiseres wordt dan ook niet gevolgd in haar standpunt dat het te duiden werk moet worden getoetst op visuele en auditieve prikkels. Ook kan uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b en de FML niet worden opgemaakt dat er dusdanige cognitieve beperkingen zijn op vasthouden, verdelen van de aandacht, herinneren en lezen, dat betrokkene hiertoe niet in staat is. Daarnaast geldt er geen druk en geen deadlines.
5.4.
De beroepsgronden van eiseres geven de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geselecteerde functies. Met betrekking tot het verwerken van prikkels, het geconfronteerd worden met andere collega’s en het verrichten van controlehandelingen, zijn geen beperkingen aangenomen door de verzekeringsartsen. Bovendien is het voor de uitoefening van de geduide functies niet nodig dat betrokkene veelvuldig contact heeft met haar collega’s. Het standpunt van eiseres dat betrokkene niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit dan ook voort uit haar opvatting dat de medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.5. heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die betrokkene met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 23 mei 2022.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van C.M.A. Groenendaal, griffier, op 28 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak waarnaar het UWV heeft verwezen.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 3 juli 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2185).