ECLI:NL:CRVB:2019:2185
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering na medische beoordeling en geschiktheid van functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die zich ziek had gemeld na een auto-ongeval, was in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uwv had haar ZW-uitkering beëindigd omdat zij in staat werd geacht meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig was uitgevoerd. Ze voerde aan dat de bevindingen van de verzekeringsarts in opleiding niet goedgekeurd waren door een geregistreerde verzekeringsarts en dat haar medische documentatie ten onrechte niet was geaccepteerd.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek had verricht. De Centrale Raad van Beroep heeft deze conclusie bevestigd. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek voldeed aan de zorgvuldigheidseisen en dat de artsen van het Uwv voldoende rekening hadden gehouden met de lichamelijke en psychische klachten van appellante. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen en dat de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. Het hoger beroep van appellante werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.