ECLI:NL:RBZWB:2025:1034

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
BRE 24/2910 ZW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiser door het UWV

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering door het UWV. Het UWV had op 4 oktober 2022 besloten de uitkering van eiser te beëindigen per 5 november 2022, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV handhaafde zijn standpunt in een besluit van 25 januari 2024. De rechtbank behandelde de zaak op 14 februari 2025, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd. De beoordeling is gebaseerd op medische rapporten van een arts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het UWV. Eiser had verschillende medische klachten, waaronder een middenrifbreuk en astmatische bronchitis, maar de rechtbank oordeelt dat deze klachten niet leiden tot volledige arbeidsongeschiktheid. Eiser heeft tot 21 april 2019 als magazijnmedewerker gewerkt en heeft zich in 2021 ziekgemeld. De rechtbank stelt vast dat eiser niet voldoende medische onderbouwing heeft geleverd voor zijn stellingen over zijn beperkingen.

De rechtbank oordeelt dat de door het UWV vastgestelde beperkingen en de belastbaarheid van eiser correct zijn vastgesteld. De rechtbank wijst erop dat de subjectieve beleving van eiser niet doorslaggevend is voor de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. Eiser kan binnen zes weken na deze uitspraak hoger beroep aantekenen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/2910 ZW

uitspraak van 28 februari 2025 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder,
gemachtigde: mr. M.B.A. van Grinsven.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de
beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1.
Het UWV heeft met het besluit van 4 oktober 2022 (primair besluit) de ZW-uitkering van eiser beëindigd met ingang van 5 november 2022. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 25 januari 2024 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de beëindiging van de uitkering gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een tweetal verweerschriften.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 februari 2025 zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en
of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te
verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd per 5 november 2022.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2.
Eiser heeft tot 21 april 2019 als magazijnmedewerker/assistent operator gewerkt voor gemiddeld 27 uur per week. Eiser ontving vervolgens een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Eiser heeft zich op 13 april 2021 tijdens de periode van werkloosheid ziekgemeld vanwege een middenrifbreuk en maagbloeding. Vanaf
13 juli 2021, na doorbetaling van de WW-uitkering gedurende 13 weken, heeft het UWV aan eiser een ZW-uitkering toegekend. Na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling heeft het UWV gesteld dat eiser in staat is om passende arbeid te verrichten.
3.3.
Niet in geschil is dat eiser 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiser in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een arts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1.
De [arts] heeft het dossier bestudeerd, eiser gezien op het spreekuur van 19 september 2022 en hem psychisch en lichamelijk onderzocht. Bij ziekmelding bleek sprake te zijn van een middenrifbreuk met sliding hernia van de maag, maagbloeding en vernauwing van de slokdarm. Eiser werd hiervoor behandeld in de curatieve sector. Het gaat inmiddels beter. Eiser ervaart nog wel klachten met betrekking tot pyrosis, buikpijn en wisselende stoelgang met heel soms incontinentie. Klachten kunnen erger worden met sneller wandelen, tillen en dragen. Ook voelt eiser zich onzeker als er geen toilet in de buurt is. Dit is onder andere de reden dat eiser zich niet arbeidsgeschikt vindt. Deze klachten weerhouden eiser er echter niet van om boodschappen te gaan doen of te wandelen voor een half uur. Uit de anamnese en het dagverhaal lijkt eiser inmiddels weer voldoende controle te hebben over zijn darmfunctie. Op grond van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) is geen sprake van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. Op preventieve gronden worden beperkingen vastgesteld op het gebied van buigen, tillen, dragen en lopen en eiser moet toegang hebben tot het toilet. De verwachting is dat de klachten en de belastbaarheid kunnen verbeteren op termijn. Dit onderzoek is getoetst en akkoord bevonden door de verzekeringsarts Raad.
4.2.
De [verzekeringsarts b&b] heeft het dossier bestudeerd. Eiser is niet opnieuw op een spreekuur gezien. De verzekeringsarts b&b heeft overwogen dat een hernieuwd spreekuur geen toegevoegde waarde heeft, omdat dit niet zal leiden tot andere gegevens en andere afwijkingen aan de rug. Daarnaast is het onderzoek door de primaire arts uitgebreid en biedt dit voldoende inzicht in het medisch toestandsbeeld.
De verzekeringsarts b&b overweegt verder dat er sprake is van aspecifieke chronische rugklachten waarbij verder geen ernstige afwijkingen of bewegingsbeperkingen worden gevonden. Veel tillen, dragen, lang staan, veel buigen, langdurig gebogen werken, forse trillingen en staan en lopen per dag dienen beperkt te worden. Verder is sprake van astmatische bronchitis waarvoor beperkingen moeten worden aangenomen voor overmatige longprikkelende stoffen. Er zijn geen aanwijzingen voor een ernstig afgenomen longfunctie. Er is een bloeding geweest uit het maagdarmkanaal, waarvoor een aantal behandelingen is geweest. Er zijn geen ernstige restverschijnselen, behoudens een bemoeilijkte frequente stoelgang. Eiser dient gebruik te kunnen maken van een toilet op niet al te grote afstand. Eiser draagt een korset wat enige bewegingsbeperkingen geeft waar rekening mee moet worden gehouden (frequent en ver buigen en langdurig buigen). Er is op grond van de verzekeringsgeneeskundige Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid (Standaard Duurbelasting) geen medische onderbouwing voor een beperkte duurbelastbaarheid.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 16 oktober 2023
.
4.3.
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij zich in het spreekuurcontact met de primaire arts onvoldoende gehoord voelde. Het gesprek duurde aanzienlijk korter dan de gestelde 60 minuten. Eiser heeft daarnaast aangevoerd dat stof, rook, gassen en dampen volledig vermeden dienen te worden vanwege zijn astmatische bronchitis. Eiser heeft verder problemen met de stoelgang. Overdag is gemiddeld zes maal per dag een toiletbezoek van 20 minuten nodig. Indien er aandrang ontstaat dient eiser direct het toilet te bezoeken. Het komt geregeld voor dat hij te laat is en zichzelf bevuilt. Om deze reden dient hij zich alsdan te verschonen en te douchen. Indien eiser zich verder van huis dient te begeven eet hij 24 uur niet teneinde veelvuldig toiletbezoek te vermijden. Daarnaast dient er een tilbeperking van 5 kilo, zonder incidentele uitzondering, te worden aangenomen. Door de afwijkingen aan de rug is het voor eiser ook niet mogelijk gedurende de hele werkdag te zitten, zodat op item 5.2. ten onrechte geen beperking is aangenomen. De verzekeringsarts b&b is niet ingegaan op het door eiser aangevoerde nachtelijke toiletbezoek waardoor sprake is van een verstoorde nachtrust als gevolg waarvan concentratieproblemen ontstaan, zodat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Bovendien wijt eiser zijn groot aantal spellingsfouten aan concentratieproblemen, terwijl zijn gemachtigde dit wijt aan spellingsdyscalculie. Tot slot verzoekt eiser een onafhankelijke deskundige te benoemen, omdat hij niet over de financiële middelen beschikt deze kosten te dragen.
Ter ondersteuning van zijn beroepsgronden heeft eiser patiëntgegevens en verslagen van zijn bezoeken aan de fysiotherapeut en een brief van een radioloog van
4 november 2022 overgelegd.
4.4.
Het UWV ziet in de beroepsgronden geen aanleiding om het standpunt te wijzigen. Eisers stelling dat hij zich in het spreekuurcontact met de primaire arts onvoldoende gehoord voelde, acht het UWV tegenstrijdig met het gegeven dat in bezwaar is aangegeven dat er geen prijs wordt gesteld op een mondelinge toelichting. Eiser heeft verder geen medische gegevens overgelegd op basis waarvan de gestelde concentratieproblemen kunnen worden geobjectiveerd. De verzekeringsarts b&b is uitgebreid ingegaan op de moeheidsklachten. Dat eiser de ernst van de beperkingen groter inschat dan de verzekeringsarts b&b heeft gedaan is gebaseerd op de subjectieve mening van eiser. Het UWV kan daaraan niet het gewicht toekennen dat eiser daaraan gehecht wenst te zien bij gebreke van objectieve stukken die voor dat standpunt steun bieden. Met betrekking tot de in beroep overgelegde informatie overweegt de verzekeringsarts b&b dat deze geen nieuwe medische gegevens bevatten en dat met de beschreven afwijkingen rekening is gehouden in de aanname van beperkingen.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank vormen de beroepsgronden geen aanleiding om te concluderen dat het medisch onderzoek op een onvoldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Eisers stelling dat het lichamelijk onderzoek dat is verricht door de primaire arts te beperkt was, wordt niet onderbouwd. Daarbij komt dat eiser in de brief van 23 december 2023 heeft aangegeven dat hij geen prijs stelt op het geven van een mondelinge toelichting op het bezwaar. Ter zitting heeft eiser bevestigd dat bewust is afgezien van een hoorzitting in de bezwaarfase. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kon en mocht de verzekeringsarts b&b in dergelijke omstandigheden ervan uitgaan dat, naast het afzien van de hoorzitting, eiser ook heeft afgezien van een medisch onderzoek. [1] Gelet hierop kan het UWV niet worden tegengeworpen dat eiser niet op een spreekuur van de verzekeringsarts b&b is gezien.
Eisers stelling dat hij vanwege zijn incontinentieproblematiek per werkdag 2 uur verliest vanwege toiletbezoeken en een eventuele noodzaak om zich te verschonen, leidt niet tot de conclusie dat de verzekeringsarts b&b verdergaande beperkingen had moeten aannemen. De primaire arts heeft inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat uit de beschikbare medische informatie niet naar voren komt dat de incontinentie van eiser op de datum in geding als frequent en ernstig kan worden geduid. Er zijn geen aanwijzingen dat de (verzekerings)artsen de incontinentieproblematiek van eiser hebben onderschat. De verzekeringsarts b&b heeft vermeld dat eiser gebruik dient te kunnen maken van een toilet op niet al te grote afstand.
Eisers stelling dat de beperkingen met betrekking tot longprikkelende stoffen, noodzakelijke verschoning en tillen en zitten zijn miskend, wordt niet onderbouwd met medische informatie. Datzelfde geldt voor de gestelde concentratieproblemen of mogelijke dyslexie/dyscalculie. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat de verzekeringsarts b&b de beperkingen van eiser heeft miskend. Uit de rapportage blijkt niet dat de verzekeringsarts b&b een onjuist beeld had van de klachten en belastbaarheid van eiser. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De rechtbank merkt op begrip te hebben voor eisers beleving van zijn klachten, maar daaraan kan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB is namelijk de subjectieve beleving niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij eiser zijn vast te stellen, maar zijn alleen de medisch te objectiveren beperkingen van belang. [2] Deze beperkingen zijn naar het oordeel van de rechtbank door de verzekeringsarts b&b juist vastgesteld.
Er bestaat geen aanleiding een onafhankelijke deskundige te benoemen, zoals eiser heeft verzocht. De hiervoor noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling ontbreekt. Eiser heeft in deze beroepsprocedure verschillende mogelijkheden, waaronder het overleggen van medische gegevens, om het standpunt van de verzekeringsarts b&b te betwisten. Hiertoe heeft eiser voldoende ruimte gehad. Eiser heeft van de mogelijkheid om medische gegevens te overleggen ook gebruik gemaakt. Niet gebleken is dat eiser in deze mogelijkheid is belemmerd vanwege zijn financiële situatie.
Niet gebleken is dat in de FML van 16 oktober 2023 de beperkingen van eiser zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden, slaagt niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: Wikkelaar (nieuw en revisie) (Sbc-code 267053), Textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) (Sbc-code 111160) en Productiemedewerker industrie (samenstellen) (Sbc-code 111180).
5.1.
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat in drie van de vier geduide functies een overschrijding ten aanzien van zijn astmatische bronchitis voorkomt. Bij de functie Wikkelaar komt er damp en hitte van de tinbaden die op de longen slaan. In de functie Textielproductenmaker wordt gelast en komt stof voor op de werkplek waardoor irritatie aan de luchtwegen ontstaat met hoestbuien en mogelijk braken tot gevolg. In de functie Samensteller van producten is soldeerdamp aanwezig. De arbeidsdeskundige b&b geeft aan dat door het toiletbezoek het productieproces niet wordt verstoord. Een afwezigheid van 25% (zes keer 20 minuten) van de werkdag werkt echter wel verstorend. Het tillen zou vanwege eisers rugproblematiek beperkt moeten worden tot 5 kilo zonder dat een incidentele overschrijding mogelijk wordt geacht. De functies Wikkelaar en Textielproductenmaker kennen echter een overschrijding op dit item. Indien een beperking op het item zitten tijdens het werk wordt aangenomen, vervallen alle geduide functies. Daarnaast maken de concentratieproblemen dat de geduide functies bezwaarlijk kunnen worden uitgeoefend, want in alle functies is nauwgezetheid noodzakelijk.
5.2.
De beroepsgronden van eiser geven de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geselecteerde functies. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.5. heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De stelling van eiser dat hij 25% van een werkdag afwezig zou zijn vanwege toiletbezoeken wordt niet onderbouwd, nog afgezien van de tegenstrijdige verklaringen die eiser hierover heeft afgelegd. Verder is niet gebleken dat de toiletbezoeken een dusdanig beslag op eisers werkdag zouden leggen dat van een werkgever in redelijkheid niet kan worden verlangd hem te werk te stellen. Eisers beroep op artikel 9, aanhef en onder e, van het Schattingsbesluit slaagt daarom niet.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd per 5 november 2022.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten, waaronder zijn reiskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van C.M.A. Groenendaal, griffier, op 28 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).
Artikel 9 van het Schattingsbesluit bepaalt dat bij bepaling van hetgeen betrokkene nog met arbeid kan verdienen de volgende regels in acht worden genomen:
a. in aanmerking wordt genomen die algemeen geaccepteerde arbeid waarmee betrokkene per uur het meest kan verdienen, waaronder mede wordt begrepen arbeid waarvoor bekwaamheden nodig zijn die algemeen gebruikelijk zijn en binnen zes maanden kunnen worden verworven, tenzij betrokkene niet over dergelijke bekwaamheden beschikt en als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek dergelijke bekwaamheden niet kan verwerven. Onder deze bekwaamheden worden ten minste verstaan mondelinge beheersing van de Nederlandse taal en eenvoudig computergebruik. Deze arbeid wordt nader omschreven in de vorm van ten minste drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies. Deze functies vertegenwoordigen ieder ten minste drie arbeidsplaatsen. De gegevens met betrekking tot de in aanmerking genomen functies, met alle daaraan verbonden specifieke aspecten inzake belasting, beloning en opleidingseisen mogen op het moment van de datum waarop de ter gelegenheid van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling gegeven beschikking betrekking heeft, niet ouder zijn dan 24 maanden;
(..)
e. indien betrokkene zodanige kenmerken heeft, dat van een werkgever in redelijkheid niet kan worden verlangd hem in bepaalde arbeid te werk te stellen, blijft die arbeid bij de toepassing van onderdeel a buiten beschouwing;
(..)

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 11 juli 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:1551).
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 24 juli 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:1510).