Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 28 februari 2025 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , te [plaats] , eiser,
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering door het UWV. Het UWV had op 4 oktober 2022 besloten de uitkering van eiser te beëindigen per 5 november 2022, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV handhaafde zijn standpunt in een besluit van 25 januari 2024. De rechtbank behandelde de zaak op 14 februari 2025, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van het UWV aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd. De beoordeling is gebaseerd op medische rapporten van een arts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het UWV. Eiser had verschillende medische klachten, waaronder een middenrifbreuk en astmatische bronchitis, maar de rechtbank oordeelt dat deze klachten niet leiden tot volledige arbeidsongeschiktheid. Eiser heeft tot 21 april 2019 als magazijnmedewerker gewerkt en heeft zich in 2021 ziekgemeld. De rechtbank stelt vast dat eiser niet voldoende medische onderbouwing heeft geleverd voor zijn stellingen over zijn beperkingen.
De rechtbank oordeelt dat de door het UWV vastgestelde beperkingen en de belastbaarheid van eiser correct zijn vastgesteld. De rechtbank wijst erop dat de subjectieve beleving van eiser niet doorslaggevend is voor de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. Eiser kan binnen zes weken na deze uitspraak hoger beroep aantekenen bij de Centrale Raad van Beroep.