ECLI:NL:RBZWB:2025:1019

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
BRE 24/3950
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de afwijzing van de lichte toets voor compensatie in het kader van de toeslagenaffaire

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de beschikking lichte toets van 20 december 2021, waarin de Dienst Toeslagen heeft aangegeven geen reden te zien om eiseres € 30.000 te betalen. De rechtbank constateert dat het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing op 19 maart 2024 niet-ontvankelijk is verklaard, omdat eiseres geen procesbelang heeft bij haar bezwaar. Dit is het gevolg van een integrale herbeoordeling van haar situatie die op 30 maart 2023 heeft plaatsgevonden. Eiseres heeft op 24 april 2024 beroep ingesteld tegen het besluit van 19 maart 2024, maar de rechtbank oordeelt dat er geen reëel en actueel belang meer is, aangezien de integrale herbeoordeling een grondigere toets biedt dan de lichte toets. De rechtbank concludeert dat eiseres geen procesbelang heeft bij het beroep, omdat de uitkomst van de integrale herbeoordeling bepalend is voor haar recht op compensatie. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat de zaak niet inhoudelijk wordt beoordeeld. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten, omdat er geen procesbelang was op het moment van indienen van het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/3950

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres,

(gemachtigde: mr. J. van den Ende),
en

Dienst Toeslagen, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank beroep van eiseres tegen de afwijzende beschikking lichte toets van 20 december 2021. In deze beschikking geeft verweerder aan dat hij nu nog geen reden ziet om eiseres € 30.000 te betalen. [1]
1.1.
Met het besluit van 19 maart 2024 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen procesbelang heeft bij haar bezwaar aangezien eiseres haar situatie in een beschikking van 30 maart 2023 integraal is beoordeeld.
1.2.
Eiseres heeft op 24 april 2024 beroep ingesteld tegen het besluit van 19 maart 2024.
1.3.
Verweerder heeft op 19 augustus 2024 een herziene beslissing op bezwaar genomen. De beslissing op bezwaar van 19 maart 2024 wordt ingetrokken en vervangen door de herziene beslissing op bezwaar waarin het bezwaar van eiseres ongegrond is verklaard. Het beroep ziet van rechtswege op deze herziene beslissing op bezwaar.
1.4.
Op 19 augustus 2024 heeft eiseres aanvullende beroepsgronden ingediend tegen de herziene beslissing op bezwaar.
1.5.
Verweerder heeft op 5 september 2024 een verweerschrift ingediend.
1.6.
De rechtbank heeft beroep op 13 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. S.R. Busch en mr. M. Krari namens verweerder. Eiseres en haar gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank dient, voordat tot een inhoudelijke beoordeling kan worden gekomen, ambtshalve te beoordelen of eiseres procesbelang bij deze procedure heeft. Procesbelang is het belang dat eiseres heeft bij de uitkomst van de procedure. Het moet gaan om een reëel en actueel belang. [2]
3. De rechtbank stelt vast dat eiseres wil bereiken dat zij alsnog recht heeft op de € 30.000 van de lichte toets. Op 30 maart 2023 heeft verweerder de situatie van eiseres integraal beoordeeld. Ook bij de integrale herbeoordeling heeft verweerder geen reden gezien om eiseres als gedupeerde aan te merken en € 30.000 te betalen. Op 9 mei 2023 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen deze integrale herbeoordeling en dit bezwaar loopt nog.
De integrale beoordeling is, zoals verweerder op zitting ook heeft uitgelegd, een intensievere toets dan de lichte toets, waarin de beoordeelde aspecten van de lichte toets worden meegenomen. Hierbij wordt ook gekeken of eiseres toch recht heeft op de € 30.000 uit de lichte toets. Met de integrale herbeoordeling wordt dus een volledige, grondigere herbeoordeling van het verzoek van eiseres gedaan. De uitkomst van die procedure bepaalt of eiseres uiteindelijk wel of niet als gedupeerde kan worden aangemerkt. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat eiseres met dit ingestelde beroep geen reëel en actueel belang meer heeft. De beroepsgronden die zij heeft aangevoerd tegen de uitkomst van de lichte toets, kunnen aan de orde komen in het bezwaar tegen de integrale herbeoordeling.
Ook is geen procesbelang gelegen in het feit dat bij de integrale herbeoordeling een lager compensatiebedrag dan € 30.000 zou kunnen worden vastgesteld. In dat geval wordt namelijk alsnog een bedrag van € 30.000 uitbetaald.
4. Verder overweegt de rechtbank dat ook geen procesbelang gelegen is in de wettelijke rente die eiseres zou kunnen vorderen over het bedrag van € 30.000 als zij alsnog als gedupeerde van de toeslagaffaire zou worden aangemerkt. Op zitting heeft verweerder namelijk aangegeven dat zij zowel bij toekenning van de € 30.000 bij de lichte toets als bij een latere toekenning van de € 30.000 bij de integrale herbeoordeling bij de berekening van de wettelijke rente uitgaat van dezelfde aanvangsdatum als genoemd in artikel 6.9, derde lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). [3]
5. Eiseres heeft gesteld dat sprake is van procesbelang gelet op de overwegingen in de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 16 april 2024 [4] . Deze overwegingen hebben betrekking op de situatie dat het bezwaar ook betrekking heeft op andere herstelmaatregelen dan die genoemd in artikel 2.7, vierde lid, aanhef en onder a en b, van de Wht. Nu hiervan in het geval van eiseres geen sprake is, leidt deze stelling alleen daarom al niet tot een ander oordeel over het procesbelang. Los daarvan blijft staan, zoals hiervoor onder 3 overwogen, dat in de integrale herbeoordeling de beoordeelde aspecten van de lichte toets worden meegenomen.
6. In de door eiseres verzochte vergoeding van gemaakte kosten in bezwaar is ook geen procesbelang gelegen. Het niet vergoeden van bezwaarkosten levert namelijk niet (langer) een zelfstandig procesbelang op. [5]
7. Het beroep is niet-ontvankelijk, omdat eiseres bij dit ingestelde beroep geen procesbelang heeft.

Conclusie en gevolgen

8. Omdat beroep niet-ontvankelijk is, beoordeelt de rechtbank de zaak niet inhoudelijk. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten, omdat er al geen procesbelang meer was op het moment dat eiseres het beroep instelde.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 24 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van de Catshuisregeling, artikel 2.7, eerste lid, van de Wet hersteloperatie Toeslagen, voorheen vond deze regeling zijn grondslag in het Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling (ingetrokken in
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4404, r.o. 4.1 en 19 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2508, r.o. 7.
3.Zes maanden na ontvangst van de aanvraag van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 van de Wht.
5.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 19 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2508, r.o. 8.