ECLI:NL:RBZWB:2024:9540

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
11102858 MB VERZ 24-387
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.H.C. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersboete en matiging van de boete wegens schending van hoorplicht en overschrijding van redelijke termijn

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd wegens het niet meewerken aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht op de Tivoliweg te Hulst op 19 november 2022. Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. E. van der Rakt, heeft tegen de beslissing van de officier van justitie beroep aangetekend, nadat deze het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting was de zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, aanwezig namens de officier van justitie.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. Betrokkene had aangevoerd dat hij niet de bestuurder van het voertuig was en dat er onvoldoende bewijs was om de boete te rechtvaardigen. De kantonrechter oordeelde echter dat er geen reden was om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant en dat de boete terecht was opgelegd.

Echter, de kantonrechter heeft ook geoordeeld dat er sprake was van een schending van de hoorplicht, omdat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord door de officier van justitie. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was. Daarnaast was er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn, waardoor de kantonrechter besloot de boete te matigen met 25%. De beslissing van de officier van justitie werd vernietigd en het bedrag dat betrokkene te veel had betaald, moest worden terugbetaald.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Middelburg
zaaknummer : 11102858 \ MB VERZ 24-387
CJIB-nummer : 1062 5422 5436 7128
uitspraakdatum : 13 december 2024
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene]
adres : [adres]
woonplaats : [woonplaats]
hierna: betrokkene
gemachtigde : mr. E. van de Rakt (TDNL strafrechtadvocaten B.V.)

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door gemachtigde beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 13 december 2024. Namens de officier van justitie is verschenen mr. A. de Vreeze (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Betrokkene is niet verschenen, maar namens gemachtigde was mr. E. van der Rakt aanwezig. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: niet meewerken aan het voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht en/of aanwijzingen in dit kader niet opvolgen op de Tivoliweg te Hulst op 19 november 2022 om 01:02 uur.
Gemachtigde heeft namens betrokkene in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat de boete niet redelijk is gelet op de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden. Betrokkene stelt ten tijde van de gedraging niet de bestuurder te zijn geweest van het voertuig en dat deze ook niet op zijn naam staat. Het is voor betrokkene onbegrijpelijk op welke wijze zijn persoonsgegevens in het proces-verbaal terecht zijn gekomen. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat de verbalisant het legitimatiebewijs van betrokkene hebben gevorderd, waardoor er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is.
Ter zitting heeft gemachtigde hieraan toegevoegd dat het feit ruim twee jaar geleden heeft plaatsgevonden. Volgens haar wordt uit het zaakoverzicht niet duidelijk dat betrokkene ten tijde van de gedraging de bestuurder van het voertuig was. Ook is het onduidelijk dat de verbalisanten tot de vaststelling van deze gedraging zijn gekomen, want in het zaakoverzicht hebben de verbalisanten in de verklaring benoemd dat aan betrokkene medewerking werd gevraagd met betrekking tot het ademonderzoek waarop hij als reactie weg is gereden. Op welke manier de verbalisanten tot vaststelling van de personalia van betrokkene zijn gekomen, is dan ook onduidelijk. Gemachtigde voert aan dat zij niet uit het zaakoverzicht kan halen dat het identiteitsbewijs van betrokkene is gevorderd en dat hij deze heeft overhandigd aan de verbalisanten, waardoor gemachtigde ervan uit gaat dat deze beschikking op kenteken is opgelegd. Uit het zaakoverzicht blijkt dat de verbalisanten cautie hebben verleend, waarop betrokkene stelt er later op terug te komen met zijn advocaat. Het is niet duidelijk welk moment betrokkene deze verklaring heeft afgelegd aangezien hij volgens de verbalisanten was weggereden. Normaliter wordt cautie pas gegeven op het moment dat iemand een strafbaar feit pleegt, maar betrokkene was toen al weggereden. Gemachtigde voert aan dat de gegevens onduidelijk op papier zijn weergegeven en dat het tegenstrijdige informatie betreft. Hierdoor is het, volgens haar, onvoldoende om van dit proces-verbaal uit te kunnen gaan. Primair verzoekt gemachtigde vrijspraak, door onvoldoende en tegenstrijdig bewijs. Waardoor deze gedraging niet wettig en overtuigend is vast te stellen. Subsidiair verzoekt gemachtigde om de verbalisant te horen waaruit blijkt op welke manier hij deze gedraging heeft vastgesteld.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep inhoudelijk ongegrond te verklaren en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Betrokkene was ten tijde van de gedraging geen kentekenhouder, want het voertuig stond op naam van een andere persoon die met zijn achternaam ook [achternaam] heet. Het is aannemelijk dat dit een familielid is geweest. In het zaakoverzicht staan de personalia van betrokkene aangegeven met het nummer van de identiteitskaart. Op een identiteitskaart staat een foto die de verbalisant ten tijde van de staandehouding vergelijkt met de persoon die hij voor zich heeft. Het is dus niet aannemelijk dat deze boete aan iemand anders opgelegd moet worden. Het nummer van het identiteitsbewijs kan niet, zoals bij de personalia van de kentekenhouder, uit het systeem worden gehaald. Het is te ver gezocht dat betrokkene eerder is staande gehouden en dat op die manier zijn gegevens in dit zaakoverzicht terecht zijn gekomen. De zittingsvertegenwoordiger ziet geen andere mogelijkheid dan dat betrokkene tijdens de staandehouding zijn identiteitskaart heeft overhandigd. Daarbij heeft betrokkene niet aannemelijk gemaakt niet op de locatie te zijn geweest, waardoor de zittingsvertegenwoordiger geen reden tot twijfel ziet. Uit de verklaring van de verbalisanten blijkt dat betrokkene is weggereden. De zittingsvertegenwoordiger is niet teruggegaan naar de betreffende verbalisant voor aanvullende informatie aangezien dit een feit van meer dan twee jaar geleden betreft. De zittingsvertegenwoordiger verzoekt de verklaring onder cautie buiten beschouwing te laten en stelt dat los van die verklaring, de gedraging alsnog kan worden vastgesteld. Vanwege deze schending van de hoorplicht verzoekt de zittingsvertegenwoordiger de boete te matigen met 25%. Voorts is er sprake van overschrijding van de redelijke termijn, waardoor de zittingsvertegenwoordiger verzoekt de boete nogmaals te matigen met 25%.

Overwegingen

Inhoudelijk
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken in het dossier - met name uit de verklaring van de verbalisant - voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht. In zaken op grond van de Wahv biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven om te twijfelen aan de juistheid van die verklaring of indien dergelijke feiten en omstandigheden uit het dossier blijken.
Mulderzaken hebben een bestuursrechtelijke achtergrond, waardoor er sprake is van een bewijs uitgaande aannemelijkheid. Bij twijfel wordt er rekening mee gehouden. Uit het zaakoverzicht blijkt dat er cautie is verleend en er vervolgens een verklaring is afgelegd, wat de kantonrechter ook niet goed kan begrijpen. De kantonrechter ziet echter geen andere mogelijk dan dat het identiteitsnummer in het zaakoverzicht terecht is gekomen, door te kijken naar de getoonde identiteitskaart en de gegevens te noteren. De kantonrechter ziet in wat betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. De boete is dus terecht opgelegd.
De kantonrechter ziet in wat betrokkene heeft aangevoerd ook geen aanleiding om de boete te matigen. De kantonrechter is van oordeel dat er onvoldoende twijfel is over de hoofdzaak of betrokkene als bestuurder is staande gehouden of niet. De kantonrechter stelt vast dat er onvoldoende aanleiding is om ervan uit te gaan dat er een ander scenario was, dan die van; de aangeboden identiteitskaart te controleren, vergelijken en het nummer in te voeren in het zaakoverzicht.
Schending hoorplicht
Betrokkene heeft, zonder tussenkomst van een gemachtigde, beroep aangetekend bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft betrokkene niet in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Dit is in strijd met de wet, omdat niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarden om van horen af te zien. Volgens vaste rechtspraak dient dit te leiden tot vernietiging van de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep.
Het beroep tegen die beslissing is om die reden gegrond.
De kantonrechter ziet verder reden de boete te matigen met 25%, omdat sprake is van een structurele schending van de hoorplicht (zie het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2022:9934).
Overschrijding redelijke termijn
Een ieder heeft recht op behandeling van zijn rechtszaak binnen een redelijke termijn (artikel 6, lid 1 van het EVRM). Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:GHARL:2017:1777) is sprake van schending van die redelijke termijn van berechting wanneer de procedure bij de officier van justitie en de kantonrechter tezamen langer dan twee jaar heeft geduurd. Deze termijn vangt aan bij het opleggen van de boete.
In dit geval is de boete opgelegd op 19 november 2022 en is de redelijke termijn dus met meer dan drie weken overschreden.
Omdat sprake is van een overschrijding zal de kantonrechter de boete matigen met 25% (zie ECLI:NL:GHARL:2023:6369).
Het beroep is gelet op de matiging gedeeltelijk gegrond. De beslissing van de officier van justitie zal worden gewijzigd. Het bedrag dat betrokkene te veel aan zekerheid heeft betaald moet door de officier van justitie worden terugbetaald.

Beslissing

De kantonrechter:
  • verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep gegrond en vernietigt die beslissing;
  • verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond en wijzigt de inleidende beschikking in zoverre dat het bedrag van de boete wordt gewijzigd in
€ 140,63 plus € 9,- administratiekosten;
- draagt de officier van justitie op het bedrag van € 109,37 dat betrokkene te veel als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terug te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.H.C. van Eck, kantonrechter, bijgestaan door de griffier X.L.C.M. van Sprundel, en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2024.
Als u het niet eens bent met deze beslissing, dan kunt u binnen 6 weken na de hieronder vermelde datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, maar alleen als:
de boete meer dan € 110,00 bedraagt, of
uw beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat u niet of niet op tijd zekerheid heeft gesteld.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant, Team strafrecht, postbus 67, 4330 AB Middelburg Het beroepschrift moet zijn ondertekend door degene die beroep heeft ingesteld of door de gemachtigde.
U dient daarbij het zaaknummer te vermelden.
De procedure bij het gerechtshof verloopt geheel schriftelijk, tenzij u in het beroepschrift uitdrukkelijk vraagt om een zitting waarop u uw standpunt mondeling wilt toelichten.
Datum verzending: