Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op de A16 te Breda op 20 juni 2022. De betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde, beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting was de betrokkene niet aanwezig, maar zijn gemachtigde heeft het standpunt ingenomen dat de gedraging niet heeft plaatsgevonden. De betrokkene stelde dat hij een pakje sigaretten vasthield en niet een mobiel elektronisch apparaat. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie heeft verzocht het beroep ongegrond te verklaren, omdat de betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen telefoon vasthield.
De kantonrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de verklaring van de verbalisant voldoende bewijs biedt voor de gedraging waarvoor de boete is opgelegd. De kantonrechter heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant en heeft geoordeeld dat de boete terecht is opgelegd. Echter, de kantonrechter heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, aangezien de boete op 28 juni 2022 is opgelegd en de procedure langer dan twee jaar heeft geduurd. Hierdoor heeft de kantonrechter besloten de boete met 25% te matigen. De beslissing van de officier van justitie is gewijzigd, en het bedrag dat de betrokkene te veel heeft betaald, moet worden terugbetaald. Tevens is een proceskostenvergoeding van € 437,50 toegekend aan de betrokkene.
De uitspraak is openbaar gedaan en de betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.