Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene] B.V.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd voor het parkeren op een parkeerplaats voor vergunninghouders zonder de vereiste vergunning. Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. M. Lagas, heeft tegen de beslissing van de officier van justitie beroep ingesteld, nadat deze het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 21 november 2024 was de gemachtigde van betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, was wel aanwezig.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, inderdaad had plaatsgevonden. De verklaring van de verbalisant werd als voldoende bewijs beschouwd, ondanks de stelling van betrokkene dat hij aan het laden en lossen was. De kantonrechter oordeelde dat er geen reden was om aan de verklaring van de verbalisant te twijfelen. Echter, de kantonrechter heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, aangezien de boete op 11 november 2022 was opgelegd en de procedure langer dan twee jaar had geduurd.
Als gevolg van deze overschrijding heeft de kantonrechter besloten de boete met 25% te matigen. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en betrokkene kreeg recht op terugbetaling van het teveel betaalde bedrag aan zekerheid. Daarnaast werd een proceskostenvergoeding van € 437,50 toegekend aan betrokkene. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en betrokkene werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.