Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het handelen in strijd met een geslotenverklaring voor motorvoertuigen op de Houtmarkt in Breda op 1 oktober 2022. De betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 21 november 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar zijn gemachtigde, mr. N.G.A. Voorbach, was wel aanwezig. De officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, voldoende is aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De kantonrechter oordeelde dat er geen aanleiding was om aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen. Echter, de gemachtigde van de betrokkene voerde aan dat de redelijke termijn was overschreden en verzocht om matiging van de boete met 25%. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de redelijke termijn inderdaad was overschreden, aangezien de boete op 5 november 2022 was opgelegd en de procedure langer dan twee jaar had geduurd.
Als gevolg hiervan heeft de kantonrechter het beroep gedeeltelijk gegrond verklaard en de boete gematigd tot € 75,- plus administratiekosten. Tevens is de officier van justitie opgedragen om het teveel betaalde bedrag van € 25,- aan de betrokkene terug te betalen en is er een proceskostenvergoeding van € 218,75 toegekend aan de betrokkene. De uitspraak is openbaar gedaan en de betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.