Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rechts inhalen op de Rijksweg (A16) te Breda op 14 juni 2022. De gemachtigde van de betrokkene, mr. I.N.D.J. Rissema, stelde dat de gedraging niet had plaatsgevonden, omdat betrokkene enkel op plekken waar dat was toegestaan had ingehaald. De officier van justitie, vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze, verklaarde het beroep ongegrond en voerde aan dat de gedraging wel degelijk had plaatsgevonden.
Tijdens de zitting werd vastgesteld dat de gedraging was geconstateerd bij hectometerpaal 62.1, waar betrokkene op de rechterbaan reed en vervolgens naar de linkerrijbaan ging. De kantonrechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, maar dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De kantonrechter matigde de boete met 25% en verklaarde het beroep gedeeltelijk gegrond. Tevens werd de officier van justitie veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene.
De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en het bedrag dat betrokkene te veel had betaald, moest worden terugbetaald. De kantonrechter benadrukte het belang van een behandeling binnen een redelijke termijn, zoals vastgelegd in artikel 6, lid 1 van het EVRM. De uitspraak werd openbaar gedaan en de betrokkene werd geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.