ECLI:NL:RBZWB:2024:9182

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
3 januari 2025
Zaaknummer
10970330 \ MB VERZ 24-255
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijk gegrond beroep tegen verkeersboete met matiging en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die was opgelegd aan [betrokkene] B.V. De boete was opgelegd wegens het laten staan van een voertuig op de Nieuwe Prinsenkade te Breda, waardoor hinder en gevaar voor andere weggebruikers zou zijn ontstaan. De gemachtigde van betrokkene, mr. I.N.D.J. Rissema, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting is de zaak behandeld, maar betrokkene en zijn gemachtigde waren niet aanwezig.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, inderdaad had plaatsgevonden. De verklaring van de verbalisant werd als voldoende bewijs beschouwd, ondanks de betwisting door de gemachtigde. De kantonrechter oordeelde dat er geen reële mogelijkheid was voor de verbalisant om de bestuurder staande te houden, aangezien betrokkene al was weggereden voordat de verbalisant de kans kreeg om dit te doen. Hierdoor was de boete terecht opgelegd aan de kentekenhouder.

Echter, de kantonrechter constateerde ook dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat leidde tot een matiging van de boete met 25%. Daarnaast werd er een proceskostenvergoeding toegekend aan betrokkene, omdat de boete werd gematigd. De uiteindelijke beslissing was dat de boete werd verlaagd tot € 112,50 plus administratiekosten, en dat de officier van justitie het te veel betaalde bedrag aan zekerheidstelling moest terugbetalen aan betrokkene. De proceskostenvergoeding werd vastgesteld op € 437,50.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Breda
zaaknummer : 10970330 \ MB VERZ 24-255
CJIB-nummer : 6062 5422 5353 4935
uitspraakdatum : 3 december 2024
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene] B.V.
adres : [adres]
woonplaats : [woonplaats]
hierna: betrokkene
gemachtigde : mr. I.N.D.J. Rissema (Bezwaartegenverkeersboetes.nl)

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Gemachtigde heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door gemachtigde beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 3 december 2024. Namens de officier van justitie is verschenen mr. A. de Vreeze (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Betrokkene en gemachtigde zijn niet verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: voertuig zodanig op de weg laten staan dat gevaar wordt/kan worden veroorzaakt of verkeer wordt/kan worden gehinderd op de Nieuwe Prinsenkade te Breda op 29 oktober 2022 om 04:01 uur.
Gemachtigde heeft namens betrokkene in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat de gedraging niet is verricht. Gemachtigde stelt dat het uit de parlementaire geschiedenis van artikel 5 Wegenverkeerswet blijkt dat het niet de bedoeling is dat deze bepaling bij iedere vorm van hinder zal worden toegepast, maar om evidente vormen van hinder of gevaar aan te pakken. Voorts voert gemachtigde aan dat het voertuig van betrokkene niet midden op de weg stond, maar aan de zijkant van de weg en hierbij niemand hinderde. De Etnastraat, waar de gedraging plaatsvond, is een overzichtelijke en doodlopende straat. Het verkeer dat uit die straat komt, heeft te maken met haaientanden en moeten derhalve stoppen. De verklaring van de verbalisant dat de voetgangers geen overzicht hadden, kan betrokkene niet volgen. Voorts stelt gemachtigde dat er sprake was van een reële mogelijkheid om over te gaan tot staandehouding, aangezien betrokkene in de buurt van zijn voertuig aanwezig was. Voorts verzoekt gemachtigde om een proceskostenvergoeding, op eigen rekening, toe te kennen.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep inhoudelijk ongegrond te verklaren en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Met betrekking tot de gedraging heeft de verbalisant een duidelijke verklaring afgelegd waaruit blijkt dat er sprake was van hinder en gevaar voor overige weggebruikers. Het voertuig stond midden op de weg stil waardoor de doorgang werd gehinderd en de verkeersituatie onoverzichtelijk werd voor overige weggebruikers. Ten tijde van de constatering was er een drukke verkeerssituatie aangezien de uitstroom van het horecaconcentratiegebied was begonnen. Daarbij heeft gemachtigde het over een andere pleeglocatie, maar maakt dat op geen enkele manier aannemelijk. De zittingsvertegenwoordiger vindt dat de verbalisant terecht op kenteken heeft bekeurd, aangezien hij bezig was met een staandehouding van een grote groep personen. Hieruit kan zij opmaken dat de verbalisant ten tijde van de constatering, niet in het dienstvoertuig aanwezig was. Betrokkene was al weggereden voordat de verbalisant de mogelijkheid had om over te gaan tot een staandehouding. Wel stelt de zittingsvertegenwoordiger dat de redelijke termijn is overschreden en verzoekt om een matiging van 25%.

Overwegingen

Inhoudelijk
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken in het dossier - met name uit de verklaring van de verbalisant - voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht. In zaken op grond van de Wahv biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven om te twijfelen aan de juistheid van die verklaring of indien dergelijke feiten en omstandigheden uit het dossier blijken. De kantonrechter ziet in wat betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. De kantonrechter stelt vast, gelet op de voldoende duidelijk beschreven verklaring van de verbalisant in het zaakoverzicht en het aanvullende proces-verbaal, dat er sprake was van hinder en gevaar voor overige weggebruikers aangezien er op dat moment veel publiek op de been was. Anders dan de gemachtigde stelt heeft de gedraging niet plaatsgevonden op de Etnastraat, maar op de Nieuwe Prinsenkade, een weg die direct aan het horecagebied grenst.
Staandehouding
Uit artikel 5 van de Wahv volgt het uitgangspunt dat wanneer een gedraging wordt geconstateerd, de verbalisant de bestuurder staande houdt en zijn identiteit vaststelt, zodat hem een boete kan worden opgelegd. Slechts wanneer er geen reële mogelijkheid is geweest om de identiteit van de bestuurder vast te stellen, mag de boete aan de kentekenhouder worden opgelegd.
Volgens het aanvullend proces-verbaal heeft de verbalisant afgezien van staandehouding omdat hij zich ten tijde van de constatering bevond in een drukke verkeerssituatie, aangezien de uitstroom van het horecaconcentratiegebied was begonnen. De verbalisant was bezig met een grote groep dronken personen. Voordat de verbalisant de mogelijkheid had om over te gaan tot een staandehouding, was betrokkene al weggereden.
Naar het oordeel van de kantonrechter was er dan ook geen reële mogelijkheid tot staandehouding. De boete is dus terecht opgelegd aan de kentekenhouder.
De boete is dus terecht opgelegd.
Het beroep is inhoudelijk ongegrond.
Overschrijding redelijke termijn
Een ieder heeft recht op behandeling van zijn rechtszaak binnen een redelijke termijn (artikel 6, lid 1 van het EVRM). Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:GHARL:2017:1777) is sprake van schending van die redelijke termijn van berechting wanneer de procedure bij de officier van justitie en de kantonrechter tezamen langer dan twee jaar heeft geduurd. Deze termijn vangt aan bij het opleggen van de boete.
In dit geval is de boete opgelegd op 11 november 2022 en is de redelijke termijn dus overschreden.
Omdat sprake is van een overschrijding zal de kantonrechter de boete matigen met 25% (zie ECLI:NL:GHARL:2023:6369). Het beroep is dus gedeeltelijk gegrond. De beslissing van de officier van justitie zal worden gewijzigd. Het bedrag dat betrokkene te veel aan zekerheid heeft betaald moet door de officier van justitie worden terugbetaald.
Proceskostenvergoeding
Nu de boete wordt gematigd is er aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Daarbij gaat het alleen om de kosten in de fase waarin de redelijke termijn is overschreden, dus de kosten van het beroep bij de kantonrechter, te weten voor het indienen van het beroepschrift 1 punt x gewicht 0,5 x € 875,- = € 437,50.

Beslissing

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
‒ wijzigt de beslissing van de officier van justitie in die zin dat de boete wordt gematigd tot € 112,50 plus € 9,- administratiekosten;
‒ draagt de officier van justitie op het bedrag van € 37,50 dat betrokkene te veel als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terug te betalen;
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, kantonrechter, bijgestaan door de griffier X.L.C.M. van Sprundel, en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2024.
Als u het niet eens bent met deze beslissing, dan kunt u binnen 6 weken na de hieronder vermelde datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, maar alleen als:
de boete meer dan € 110,00 bedraagt, of
uw beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat u niet of niet op tijd zekerheid heeft gesteld.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant, Team strafrecht, postbus 90008, 4800 PA Breda. Het beroepschrift moet zijn ondertekend door degene die beroep heeft ingesteld of door de gemachtigde.
U dient daarbij het zaaknummer te vermelden.
De procedure bij het gerechtshof verloopt geheel schriftelijk, tenzij u in het beroepschrift uitdrukkelijk vraagt om een zitting waarop u uw standpunt mondeling wilt toelichten.
Datum verzending: