Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene, vertegenwoordigd door mr. B. de Jong van Skandara B.V., had beroep ingesteld tegen een eerder besluit van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. De gedraging waarvoor de boete was opgelegd, betrof het negeren van een rood verkeerslicht op de Nassausingel te Breda op 7 oktober 2022. Tijdens de zitting op 3 december 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar zijn gemachtigde betwistte de gedraging en stelde dat de redelijke termijn was overschreden. De officier van justitie, vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze, verzocht om het beroep ongegrond te verklaren, maar erkende wel de overschrijding van de redelijke termijn en vroeg om matiging van de boete.
De kantonrechter oordeelde dat de gedraging voldoende was vastgesteld op basis van de verklaring van de verbalisant en dat de boete terecht was opgelegd. Echter, gezien de overschrijding van de redelijke termijn, besloot de kantonrechter de boete met 25% te matigen. Dit leidde tot een gedeeltelijk gegrond beroep. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en het bedrag dat de betrokkene te veel had betaald, moest worden terugbetaald. Tevens werd de officier van justitie veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, die op € 437,50 werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gedaan door mr. M. Breeman, kantonrechter, en griffier X.L.C.M. van Sprundel.