In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd omdat betrokkene als (snor)fietser op de Grote Markt te Breda had gefietst op een moment dat dit niet was toegestaan. Betrokkene had in zijn beroepschrift aangevoerd dat hij geen mobiele telefoon in zijn hand had vastgehouden ten tijde van de gedraging, maar de kantonrechter oordeelde dat deze grond niet relevant was voor de opgelegde boete. De gedraging was vastgesteld door een verbalisant op 18 augustus 2022 om 14:57 uur, en op dat moment gold er een verbod om te fietsen op de Grote Markt.
De officier van justitie had het beroep van betrokkene ongegrond verklaard, maar de kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een schending van de hoorplicht, omdat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord. Dit leidde tot de conclusie dat de beslissing van de officier van justitie vernietigd moest worden. De kantonrechter besloot de boete te matigen met 25% vanwege deze schending van de hoorplicht en ook nog eens met 25% vanwege een overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De kantonrechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, maar dat de hoogte ervan aangepast moest worden.
De uiteindelijke beslissing was dat de boete werd gewijzigd en dat het bedrag dat betrokkene te veel had betaald aan zekerheidstelling, door de officier van justitie aan hem moest worden terugbetaald. De uitspraak werd gedaan door kantonrechter M. Breeman, bijgestaan door griffier X.L.C.M. van Sprundel, en was openbaar uitgesproken op 4 november 2024. Tegen deze beslissing was geen hoger beroep mogelijk.