ECLI:NL:RBZWB:2024:9137

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 november 2024
Publicatiedatum
3 januari 2025
Zaaknummer
10993626 MB VERZ 24-293
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersboete en matiging van de sanctie wegens schending van de hoorplicht en overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd wegens het handelen in strijd met een geslotenverklaring op de Keizerstraat te Breda op 19 mei 2022. Betrokkene had tegen de boete beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.

Tijdens de zitting heeft betrokkene aangevoerd dat hij achter de bebording langs was gefietst en de geslotenverklaring niet had gezien. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie heeft verzocht het beroep ongegrond te verklaren, maar heeft ook erkend dat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om gehoord te worden, wat in strijd is met de wet. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, inderdaad had plaatsgevonden, maar heeft ook geconstateerd dat er redenen waren om de boete te matigen.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de boete terecht was opgelegd, maar dat er aanleiding was om deze te matigen vanwege de schending van de hoorplicht en de overschrijding van de redelijke termijn. De boete werd uiteindelijk gematigd tot nihil, en de officier van justitie werd opgedragen het teveel betaalde bedrag aan betrokkene terug te betalen. De uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Breda
zaaknummer : 10993626 \ MB VERZ 24-293
CJIB-nummer : 5062 5422 4955 6109
uitspraakdatum : 4 november 2024
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene]
adres : [adres]
woonplaats : [woonplaats]
hierna: betrokkene

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 4 november 2024. Namens de officier van justitie is verschenen mr. A. de Vreeze (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Betrokkene is ook verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: handelen in strijd met een geslotenverklaring (bord C 2 van het RVV 1990), eenrichtingsverkeer op de Keizerstraat te Breda op 19 mei 2022 om 18:19 uur.
Betrokkene heeft in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat de boete onterecht is opgelegd. Betrokkene stelt dat hij achter de bebording langs is gefietst en hierdoor niet heeft gezien dat de straat was afgesloten. De betreffende bebording gaf de geslotenverklaring aan. Vervolgens sloeg hij rechtsaf, waar hij werd beboet.
Ter zitting heeft betrokkene hieraan toegevoegd dat er in de straat voldoende ruimte was om te fietsen, ook al was de ene rijbaan afgesloten.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep inhoudelijk ongegrond te verklaren en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De zittingsvertegenwoordiger kan op dit moment niet meer controleren of betrokkene langs borden is gereden die de geslotenverklaring aangaven. Gelet op de foto in het dossier, stonden er op de pleeglocatie veel hekken en andere voorwerpen die de bouwwerkzaamheden aangaven. Het had hierdoor voor betrokkene voldoende duidelijk moeten zijn dat daar niet gereden mocht worden.
Betrokkene is bij de officier van justitie niet gewezen op het recht om gehoord te worden. Vanwege deze schending van de hoorplicht verzoekt de zittingsvertegenwoordiger de boete te matigen met 25%. Voorts is er sprake van overschrijding van de redelijke termijn, waardoor de zittingsvertegenwoordiger verzoekt de boete nogmaals te matigen met 25%.

Overwegingen

Inhoudelijk
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken in het dossier - met name uit de verklaring van de verbalisant - voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht. De boete is dus terecht opgelegd.
De kantonrechter ziet in wat betrokkene heeft aangevoerd wel aanleiding om de boete te matigen. Betrokkene reed op de linker rijbaan van de straat, terwijl de rechter rijbaan was afgesloten. Hierdoor had betrokkene kunnen en moeten bedenken dat er iets aan de hand was, maar aangezien hij achter de borden langs fietste, gaat de kantonrechter ervan uit dat betrokkene de betreffende borden niet heeft gezien. De boete zal worden gematigd tot de helft.
Schending hoorplicht
Betrokkene heeft, zonder tussenkomst van een gemachtigde, beroep aangetekend bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft betrokkene niet in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Dit is in strijd met de wet, omdat niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarden om van horen af te zien. Volgens vaste rechtspraak dient dit te leiden tot vernietiging van de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep.
Het beroep tegen die beslissing is om die reden gegrond.
De kantonrechter ziet verder reden de boete te matigen met 25%, omdat sprake is van een structurele schending van de hoorplicht (zie het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2022:9934).
Het beroep tegen de inleidende beschikking is gelet hierop gedeeltelijk gegrond en die beschikking zal worden gewijzigd.
Overschrijding redelijke termijn
Een ieder heeft recht op behandeling van zijn rechtszaak binnen een redelijke termijn (artikel 6, lid 1 van het EVRM). Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:GHARL:2017:1777) is sprake van schending van die redelijke termijn van berechting wanneer de procedure bij de officier van justitie en de kantonrechter tezamen langer dan twee jaar heeft geduurd. Deze termijn vangt aan bij het opleggen van de boete.
In dit geval is de boete opgelegd op 19 mei 2022 en is de redelijke termijn dus met meer dan vijf maanden overschreden.
Omdat sprake is van een overschrijding zal de kantonrechter de boete matigen met nogmaals 25% (zie ECLI:NL:GHARL:2023:6369).
Conclusie
De boete zal dus worden gematigd tot € 30,- en daarna nogmaals met twee keer 25%. Aangezien er dan een heel klein bedrag overblijft, matigt de kantonrechter het bedrag tot nihil. Het bedrag dat betrokkene te veel aan zekerheid heeft betaald moet door de officier van justitie worden terugbetaald.

Beslissing

De kantonrechter:
  • verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep gegrond en vernietigt die beslissing;
  • verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond en wijzigt de inleidende beschikking in zoverre dat het bedrag van de boete wordt gematigd tot nihil;
  • draagt de officier van justitie op het bedrag van € 69,- dat betrokkene te veel als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terug te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, kantonrechter, bijgestaan door de griffier X.L.C.M. van Sprundel, en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2024.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.
Datum verzending: