Uitspraak
1.[verhuurder 1]
1.[huurder 1] B.V.
1.[verhuurder 1]
2. [verhuurder 2]
1. De zaak in het kort
2.Het verloop van de procedure
3.De feiten
4.Het geschil
5.De beoordeling
Gelet op voorstaande zal de heer [huurder 2] zich gedurende de eerste 5 huurjaren (derhalve lopende tot en met 30-11-2025) in privé aansprakelijk stellen jegens verhuurder tot zekerheid voor de nakoming van deze huurovereenkomst. De heer [huurder 2] zal daartoe deze huurovereenkomst mede in privé ondertekenen.”
huurovereenkomstis opgenomen, waar dat
indeplaatsstellinghad moeten zijn. Dit is ook door [verhuurders] erkend in haar op 11 oktober 2023 genomen conclusie, aldus [huurder 2] . Op grond van de overeenkomst diende hij dus in te staan voor het in de plaats stellen van de hurende vennootschap voor de voorheen hurende partijen en daarmee als het ware voor de totstandkoming van de overeenkomst tot indeplaatsstelling.
huurovereenkomstopgenomen. Het kan niet anders zijn dan dat [verhuurders] heeft bedoeld dat de laatste vermelding van dat woord moet worden gecorrigeerd door
indeplaatsstellingsovereenkomst. Immers, het in privé zekerheid verlenen voor alleen de nakoming van de indeplaatsstelling heeft geen enkele functie wanneer de handtekening voor deze borgstelling wordt geplaatst op vrijwel hetzelfde moment als de handtekeningen door de nieuwe huurder en de vorige huurders voor diezelfde indeplaatsstelling. Bovendien was er bij gelegenheid van de indeplaatsstelling geen nieuwe huurovereenkomst om (door [huurder 2] in privé) te ondertekenen, maar enkel deze indeplaatsstellingovereenkomst. Ten slotte is het niet onlogisch dat [verhuurders] niet alleen een recent opgerichte besloten vennootschap als debiteur wilde en met de borgstelling wilde voorkomen dat [huurder 2] na de indeplaatsstelling niet langer tot nakoming van de eerder door hem aangegane verplichtingen uit de huurovereenkomst kon worden aangesproken. Geoordeeld wordt daarom dat de borgstelling ziet op de nakoming van alle verplichtingen uit de huur-overeenkomst die tussen [verhuurders] en [huurder 1] B.V. heeft bestaan.
hetgeen betekent dat alle zaken die aard- en nagelvast aan het gehuurde aangebracht zijn bij het einde van de huurovereenkomst in het gehuurde achtergelaten dienen te worden”. [verhuurders] is niet gehouden daarvoor een vergoeding te betalen, aldus deze bepaling. [huurder 2] stelt dat de door [huurder 1] B.V. geplaatste nieuwe apparatuur niet aard- en nagelvast was. Daarmee zegt hij dat de aangebrachte keuken geen bestanddeel van het gehuurde is geworden, in de zin van artikel 3:4 lid 2 BW. [verhuurders] meent dat dit anders is.
Op grond van artikel 3:4 lid 2 BW wordt een zaak bestanddeel van een hoofdzaak, indien zij zodanig met die hoofdzaak wordt verbonden dat zij daarvan niet kan worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht aan een van de zaken.” En verder: “
Bij de beoordeling (…) gaat het erom dat de fysieke gevolgen van afscheiding van betekenis zijn.” [5] .